PLUKJES KLEUR IN ‘T GRIJS

Friese Woudenpad: kaarten 8 & 9

Het is vandaag een hoofdzakelijk grijze dag. De lucht vertoont bijna geen tekening, het is een beetje heiig en de temperatuur komt amper boven het vriespunt uit. Het is nog net geen ijsdag, een dag waarbij het de hele dag onder nul is, maar zo voelt het wel. Niets symboliseert neutraliteit en soberheid (of somberheid) zo als grijs, maar grijs heeft ook iets tegenstrijdigs. Het is de kleur van het veranderlijke, zoals mist, rook en wolken, maar tegelijkertijd wordt grijs ook geassocieerd met het onvergankelijke en staat het voor stabiliteit, elegantie en geborgenheid. De wereld wordt kleiner en daardoor geborgen?

We gaan vandaag lopen van Dokkum naar Kuikhorne (Kûkherne). Op de kaart lijkt het een vrij lange rechte weg, hetgeen het gevoel ‘grijs’, in de betekenis van eentonig, benadrukt. We moeten dus op zoek naar de figuurlijke plukjes kleur onderweg. Wat valt op? Wat is interessant? Wat zet je aan het denken? Zoals een bevriende fotograaf ons eens voorhield: ‘er is zoveel de moeite van het ontdekken waard, je moet het alleen wel zien.’

We lopen Dokkum uit langs de lange smalle kavels, die, alweer eeuwen geleden, bij de ontginning zijn ontstaan. Het resultaat is een slagen- of een coulisselandschap. Je kijkt als het ware in een kijkdoos waarin diepte en variëteit belangrijk zijn. Dit gebied ten zuiden van Dokkum staat bekend als de Dokkumer Wâlden (wâlden = wouden). Volgens de beschrijving geeft de afwisseling tussen open stukken, boomsingels en kleine stukjes bos het gebied een geheel eigen charme. Het optimaal waarderen van de wereld om ons heen wordt vandaag bemoeilijkt door het gure weer en de kaalheid van de bomen en struiken. Misschien zijn we ook wel wat verwend geraakt, we hebben al zoveel mooie ‘laagjes’ landschappen gezien op onze eerdere wandelingen. Toch is het gebied rondom ons bijzonder, het maakt vast niet voor niets deel uit van het Nationaal Landschap ’De Noordelijke Friese Wouden’.

Een beetje ‘grijs’ landschap (RK)

Net voor Damwoude (Damwȃld) lopen we opeens langs een piepklein boerderijtje, een molen en zelfs een echt ‘kakhuisje’ boven de gracht. Zowaar een eerste spatje kleur. Dit blijken delen te zijn van het openlucht- en cultuur historisch museum ‘De Sûkerei’. Wij dachten bij de naam in eerste instantie aan iets over de fabricage van suiker, maar het gaat hier over cichorei. In de 18de eeuw werd ontdekt dat als je de wortel van de cichoreiplant droogt en brandt, je hiervan (surrogaat) koffie kon maken. Het noordoosten van Friesland was in die tijd een belangrijke producent van cichoreikoffie. Januari valt echter buiten het seizoen, dus alles is gesloten. Het blijft bij een indruk.

Een indruk vanaf de weg van de Sûkerei (foto internet)

Even verderop loopt de route door het Vermaningsbos (Fermanjebosk). Kijk, dat heeft ook mijn belangstelling. Een vermaning (of vermaanhuis) is immers een doopsgezinde kerk. De naam slaat op de navolging van Christus waartoe de doopsgezinde kerkgangers werden aangespoord (aangemaand) door de predikant (de aanmaner). Vermaning betekent ook ‘ergens van of over spreken’, waarbij de nadruk hier ligt op de waarschuwing. De naam vermaning werd ook gekozen vanwege het wantrouwen onder doopsgezinden ten opzichte van de staatskerk (Nederduits Gereformeerde Kerk), de naam moest het onderscheid verduidelijken tussen de doopsgezinden en de staatskerk. Meestal zijn deze kerken zogenaamde schuilkerken en zijn ze een eind van een straat of weg af gebouwd of zelfs bijna ‘onzichtbaar’ omdat ze achter de huizen midden in een woonblok staan. Dit komt omdat de doopsgezinden, trouwens evenals de rooms-katholieken en remonstranten, ten tijde van de Republiek alleen ‘gedoogd’ werden. Hun afwijkende overtuiging werd getolereerd, maar ze mochten hun religieuze praktijken niet openlijk uitoefenen. Voor deze kerk in Damwoude werd de eerste steen op 29 april 1767 gelegd door Wyger Martens ‘met mede Hulp van syn Ouders out synde 2 Iaar en ses dagen.’ Vader Marten Wygers was één van de grootste boeren in de buurt. Een bijzonder detail is dat bijna alle grotere boeren in de Dokkumer Wouden in die tijd doopsgezind waren.

Ondertussen doemt Broeksterwȃld op, alwaar we afslaan richting De Falom. De Falom is in de 16e eeuw ontstaan als veenkolonie. De Valomstervaart werd gegraven om het afgegraven turf af te voeren. Om te voorkomen dat zout water vanuit de rivier waarop de vaart uit moest komen, hier in de grond zou komen, wilden ze een sluis aanleggen. Wegens geldgebrek werd er in plaats daarvan een overtoom (een valom) aangelegd, een constructie om een schip over land van de ene vaarweg in de andere te trekken. 

We lopen over een fietspad door het moerassig natuurgebied De Houtwiel. Hier zien we een zogenaamde tjasker, een speciaal soort poldermolen, waarvan er niet meer zoveel te vinden zijn in ons land. De oorspronkelijke molen heeft een gebied van zo’n 4,5 hectare bemaald totdat een flinke storm de molen compleet vernielde. De nieuwe, exact nagebouwde, molen kan, volgens staatsbosbeheer, zeker ook nu nog wel een functie hebben. ‘Het land eromheen ligt nog in kleine strookjes, door ruilverkaveling is er veel verdwenen maar hier is het landschap nog net zoals in 1900. Dat is wel uniek.’

De Houtwiel tjasker (RK)
Gezien temidden in het natte landschap (RK)

Uniek is ook de benaming van dit pad langs de Valomstervaart: de Goddeloze Singel met al eerder op de weg het Goddeloze Tolhuis. De singel is het laatste, nog ongerepte, stuk van een 40 kilometer lang kloosterpad uit 1453. Met zulke namen kan het haast niet anders dan dat er vele tientallen (spook)verhalen, sagen en sterke verhalen de ronde doen over zowel het tolhuis, de singel als het bruggetje ‘de skilige Piip’ (de schele pijp), zo genoemd vanwege een kleine knik in de brug. Het zijn vaak doorvertelde volksverhalen over schatgraven, verdronken mensen en paarden, duivelse spoken, over een visserslijk en over de zeven ‘duivelsbanners’ die omstreeks 1800 geprobeerd zouden hebben een einde te maken aan deze spokerij. Tolgaarder Gerben Klases Boskma (1772-1849), bewoner van het Goddeloze tolhuis vanaf 1812, had ook een behoorlijk aandeel in de slechte reputatie van de omgeving. Gerben zou een ruwe, onverschillige kerel geweest zijn. Mensen die niet betaalden werden hardhandig aangepakt. Na veel verongelukte bewoners zou er omstreeks 1900 een weduwe in het tolhuis gewoond hebben. Volgens de verhalen verkocht zij de mannelijke voorbijgangers niet alleen een slokje, maar had ze ook een ‘winkeltje onder haar rokken’. Ze zou wel twaalf kinderen gekregen hebben, van wie een aantal een onbekende vader zou hebben. 

Het tolhuis is rond 1935 afgebroken, maar het huidige gebouw op die plek, een boswachterswoning, draagt nog steeds dezelfde naam. Sinds 1979 wordt het ‘gewoon’ bewoond door de boswachter van het natuurreservaat en is de rust in het gebied weergekeerd 😉

Door al deze verhalen is onze ‘grijze’ wandeling toch hier en daar verrassend verhelderd met kleine plukjes kleur. Niet zo heel veel deze keer, maar toch voldoende om met een energieke blik uit te kijken naar de volgende etappe. Oant sjen!