NOORDELIJKE EILANDEN – Norðuroyggjar

Van de zes noordelijke eilanden, Fugloy, Swínoy, Viđoy, Borđoy, Kunoy en Kalsoy, hebben we er slechts de helft bezocht. De eerste twee liggen het meest oostelijk en kun je alleen per ferry of helikopter bereiken en het meest westelijke eiland Kalsoy is eveneens alleen per ferry te bezoeken. We hadden dit laatste eiland zeker op ons programma staan, maar hebben het uiteindelijk niet gedaan vanwege de weersomstandigheden (veel mist en nattigheid) en het beperkte vaarschema van de ferry in combinatie met veel belangstelling voor de overtocht waardoor het risico bestaat dat je niet mee terug kunt. De grootste bezienswaardigheden op het smalle en langgerekte eiland Kalsoy zijn het standbeeld van Kópakonan (de zeehonden vrouw uit het bekende sprookje) in het dorp Mikladalur midden op het eiland en de wandeling van het meest noordelijke dorp Trøllanes naar de vuurtoren Kallur. Een grappig weetje is dat het meest noordelijke deel van Kalsoy is gebruikt als filmlocatie voor de 25e James Bond-film ‘No Time to Die’ die in 2021 in de bioscopen heeft gedraaid. Helaas! Gelukkig blijven er dan nog drie eilanden over die met tunnels en dammen wel goed bereikbaar zijn. De grootste bezienswaardigheden van de eilanden zijn ook hier de indrukwekkende natuur en het imponerende landschap. In het noorden is het landschap ruiger, met steile kliffen en hoge bergen in vergelijking met het zuiden waar het landschap een stuk glooiender is. Volgens de locals is zelfs de mentaliteit anders en zijn de mensen in het zuiden veel rustiger en minder gehaast dan in het noorden.

Een overzicht van alle 18 eilanden (internet)

We logeren op het eiland Borðøy in de plaats Klaksvík, het enige andere dorp op de Faeröer met stadse pretenties. Klaksvík is qua inwonersaantal de tweede stad van het land. De belangrijkste activiteiten van de stad zijn, naast een bestuurlijke centrum voor de noordelijke regio, de visvangst en de bijbehorende visindustrie. In de 19e eeuw veranderde Klaksvik haar focus van landbouw naar visvangst, investeerde in een moderne haven, waardoor tegenwoordig 1/5 van alle vis uit het land vanuit Klaksvik wordt geëxporteerd. Het is dan ook geen wonder dat de populatie van de andere noordelijke eilanden naar hier komt voor de dagelijkse boodschappen en andere noodzakelijke dingen, als bank, bibliotheek etc. etc. Daarnaast wordt hier het populaire Føroya Bjór gebrouwen. Ooit begonnen door een lokale boer is het door de jaren heen uitgegroeid tot ’s lands beste en grootste bierbrouwerij.

Klasvík ligt op een smalle strook tussen twee fjorden (RK)

Je kunt zien dat de stad zich aan het ontwikkelen is. Er is b.v. een gezellige koffiebar, Frida, waar we dagelijks een lekkere cappuccino halen. Weer eens wat anders dan een benzinestation :). Opvallend is ook de Christianskirkjan (de kerk), genoemd naar de Deense koning Christian X, waar de toren los opzij van de kerk staat. Het gebouw is één van de eerste moderne kerken in Scandinavië geïnspireerd door de oude stijl. De inspiratie komt van zowel de oude Viking zalen als de gemeenschappelijke ruimtes in traditionele huizen op de Faeröer. De kerk is gebouwd ter nagedachtenis van lokale zeelieden die hun leven verloren tijdens WOII. Wonderlijk genoeg is praktisch elke kerk die we van binnen willen bekijken op slot. Zo ook hier. Jammer. Het verhaal gaat dat er in veel kerken roeiboten of kerkschepen aan het plafond hangen. Gewoonlijk worden zulke schepen aan de kerk geschonken door zeelieden en scheepsbouwers. In deze kerk moet een traditionele houten acht roeiboot aan het plafond hangen. Dat is bijzonder. Deze boot was ooit de grootste is zijn soort hier op de eilanden. Gebouwd in 1890 is hij door een lokale priester gebruikt op zijn reizen van zijn thuisbasis Viðareiði (op Viđoy) naar de meer afgelegen plaatsen waar hij zijn preken hield. De boot is ook gebruikt door mensen van het eiland Fugloy voor vis- en zelfs walvisvangst. Een boot met een verhaal.

Christianskirkjan

Om de ligging van en het uitzicht rondom Klaksvík ten volle te appreciëren, kun je het best de berg Klakkur (413m) achter het dorp beklimmen. Bovenop heb je dan een mooi uitzicht op de stad tussen de twee baaien. We hebben een poging gedaan, maar hebben ook deze keer de top niet gehaald. Desondanks was het wel een bijzondere en zeker een winterse ervaring.

Heel winters
Het steile pad naar de top is onzichtbaar

Behalve de weg naar Klaksvík zijn er weinig wegen. Weg 70 voert je door 2 lange tunnels naar het noordelijkste puntje van het eiland: Múli. Op diverse plaatsen vind je tunnels met eenrichtingsverkeer en dan ook nog zonder verlichting. Er wordt aangegeven welke rijrichting voorrang heeft en voor de ‘tegenliggers’ zijn er op regelmatige afstand uitwijkplaatsen in de tunnel gemaakt. De tunnels naar Múli zijn eveneens slechts voorzien van 1 rijbaan, maar werken met verkeerslichten waardoor er geen uitsparingen nodig zijn. De smalle rijweg in het donker geeft de tunnel iets claustrofobisch. Oefening baart kunst en na een paar keer heen en weer draaien we hier onze hand niet meer voor om. Múli heeft nooit meer dan 25 inwoners gekend. Je kon er alleen komen per boot of door een lange wandeling van 7 km. over land. Het was dus niet vreemd dat het dorp soms maandenlang was afgesloten van de rest van de wereld.

Slechts een paar huisjes dicht bij elkaar….. (RK)
Een luxe schapen-huisje vlak aan de rand (RK)

Múli is een oud plaatsje, het wordt al genoemd in de zogenaamde ‘Hundabrævið’ (de hondenbrief), waarin het gebruik van schapenhonden in de Faeröer beschreven wordt. Zo gelegen aan het eind van de wereld wordt de plek beschreven als: ‘het nu verlaten gehucht Múli, bestaand uit drie vervallen houten huizen die dicht bij elkaar staan alsof ze zo bescherming vinden tegen de onbarmhartige krachten van weer en wind, getuigt stilletjes van de definitieve overgave van de mens aan de meedogenloze krachten van de natuur.’ Iets om even bij stil te staan. We lezen dat dit dorp nog geen generatie geleden een ‘bruisende gemeenschap’ was. De mannen waren echter altijd, soms wekenlang, op zee en langzaam maar zeker trokken toch steeds meer mensen weg, op zoek naar meer zekerheid en steun. Om deze ontvolking tegen te gaan werd het dorp in 1970 als laatste dorp op de eilanden voorzien van elektriciteit. Jaren later werd er een weg aangelegd van Múli naar het plaatsje Norðdepil. Ironisch genoeg was het ‘too litlle, too late’ en trokken de laatste mensen weg nadat de weg klaar was. De laatste bewoners, twee oudere stellen van dik in de tachtig, konden gewoon niet meer op zichzelf wonen in zo’n verlaten uithoek. Gedurende de zomermaanden komen sommige vroegere inwoners terug en gebruiken ze hun vroegere woningen als vakantiehuisje. Eén van de huizen, Har Norð, is nu zelfs beschikbaar op Airbnb. Wij lopen hier op ons gemakje rond, zoeken de verlaten schapen-hutjes op en bedenken of wij ooit in zo’n omgeving in zulke ‘harde’ omstandigheden zouden kunnen aarden. Een leuk weetje is dan weer dat in dit gebied opnames zijn gemaakt voor een crimi (Trom). Je kunt je er iets bij voorstellen. Ruig, eenzaam en een naar binnen gekeerde wereld zijn ideale componenten voor iets spannends. We hebben hiermee nu al 2 films die we moeten gaan bekijken.

Toi, toi, toi ……..
Buurtbewoners 🙂

Redenen om naar de Faeröer te komen zijn, volgens liefhebbers, op één hand te tellen: de Faeröerse keuken, culturele ervaring, vogels spotten, prachtige wandelingen en eiland hoppen. Van origine wordt er in de Faeröerse keuken veel gebruik gemaakt van zalm (heerlijk), lam (heel mals), aardappelen, knollen en rabarber.  Een befaamde techniek die nog steeds veel wordt gebruikt is fermenteren, in het Faeröers heet dit ræst. Dit heeft niet bij ons op het menu gestaan, we zijn het niet tegengekomen in onze restaurantjes. Wat ons vooral wel is opgevallen zijn de vele ‘afhaal pizza’ restaurantjes in de iets grotere dorpen. Toch kent Tørshavn zelfs een 2 sterren restaurant.

Een lekkere lunch bij Frida

De Faeröers zijn erg trots op hun cultuur, die vooral tot uitdrukking komt in hun taal en hun kleding. Vooral op zondag gaan velen in hun traditionele kleding naar de kerk. Het doet ons wat denken aan tradities in Staphorst en omstreken. Aan het maken van de kleding wordt veel tijd en aandacht besteed. Elk onderdeel wordt het liefst zelf geweven of gebreid. Het is traditie dat de vrouwen binnen een familie nauw samenwerken om van alle losse onderdelen een mooi geheel te maken. Vrouwen dragen vaak een lange rok met een brede blauwe sjaal erover. Mannen dragen vaak een vest met een driekwart broek en lange sokken. 

Onderweg (RK)
Nu het wat warmer wordt, stroomt er steeds meer water naar beneden (RK)

Eiland hoppen hebben we inmiddels al ruimschoots gedaan en we doen er nu nog een schepje bovenop. Alle eilanden liggen in het noorden als lange vingers naast elkaar. Het grotere Borđoy is met beide buren verbonden d.m.v. een dam. Makkelijker kan het niet. Op Viđoy (aan de oostkant) ligt, eigenlijk recht tegenover Múli, het plaatsje Viðareiði. Het is het meest noordelijke dorp van de eilanden. De weg naar Viðareiði gaat voor een groot deel langs de westkust van Viðoy met prachtige uitzichten over de fjord, waarin je ook de vele ‘viscirkels’ ziet, waarin voornamelijk zalm wordt gekweekt.

Viscirkels

Het kerkje hier schijnt een indrukwekkende hoeveelheid zilver te bezitten. Allemaal geschonken door de Britse regering nadat de inwoners de 13 opvarenden van het schip Brig Marwood hadden gered, die tijdens een winterstorm in 1847 voor de kust in nood raakten. We hebben deze schat niet zelf kunnen aanschouwen, ook hier zit de kerkdeur stevig op slot. Op weg naar een volgend hoogtepunt slaan we, tussen de twee tunnels in, af naar Árnarfjórđur om toch nog even die mooie waterval te bekijken. Om het nog beter te kunnen zien, lopen we langs het steile pad omhoog in de hoop boven op een plateau uit te komen en op die manier dichterbij het watergeweld te kunnen staan. Dat lukt niet, maar het uitzicht boven is wel prachtig. Het meeste transport werd vroeger via het water gedaan of anders liepen mensen van dorp naar dorp. Veel van deze wandelpaden zijn bewaard gebleven. Ideaal voor menig mooie wandeling. Het enige nadeel is dat je meestal dezelfde weg terug moet omdat de paden de meest directe afstand vormen tussen twee dorpen, terwijl de later aangelegde asfaltweg in ieder geval rondom of anders door de berg moet. Misschien dat er in het toeristenseizoen meer busmogelijkheden zijn? 

De weg naar boven bij Árnarfjórđur

Ons laatste uitstapje is naar het eiland Kunoy, ten westen van Klaksvíik. Over de hele lengte van Kunoy loopt één lange bergrug, waardoor het aantal dorpjes tot het aantal van twee is beperkt. Er is gewoonweg onvoldoende vlakke grond om een zelfvoorzienend dorp te bouwen. Niet alleen zijn de berghellingen te steil, er is ook een grote kans op lawines. We hebben de rotsblokken verspreid over de hellingen gezien. Absoluut afschrikwekkend in je achtertuin! Meteen aan het einde (of begin) van de dam ligt Haraldssund waar nog overblijfselen moeten liggen van vroegere Nederlandse bewoning. Of deze restanten zijn inmiddels al verwijderd of ze zijn erg goed verstopt, want wij hebben ze niet kunnen vinden en zoveel begaanbare wegen en paden zijn er gewoonweg niet op dit eiland. De enige weg loopt, grotendeels door een tunnel, van Haraldssund aan de oostkant naar het plaatsje Kunoy aan de westkust.

Kunoy

Kunoy is een wijd verspreid dorp met (uiteraard) een kerkje. Het verhaal gaat dat iedere visser één vis aan de kerk moest doneren teneinde het altaar en te kroonluchters te financieren. Wij lopen langs de ‘boerenweg’ omhoog en nemen een kijkje in de plantage boven het dorp waar geprobeerd wordt diverse bomen en struiken te kweken die zich kunnen handhaven in dit barre klimaat. Landbouw is nauwelijks ontwikkeld op de eilanden. De beperkte groei van gewassen maakt de productie van veel gewassen onmogelijk. Ook de steile berghellingen zijn niet ‘handig’ voor grootschalige akkerbouw. Daardoor worden aardappelen en gerst naast rabarber en knollen meestal alleen voor eigen gebruik verbouwd. Wel worden de steile hellingen meer en meer ontgonnen als gras- en hooiland voor de schapen. Het gras wordt zoveel mogelijk geoogst en gedroogd op grote stellages als voer voor de schapen in de winter. Het is onvoorstelbaar tot hoe hoog in de bergen je afrasteringen terugvindt. Naast schapen vind je heel soms een enkele koe. De melkproductie is ook hoofdzakelijk zelfvoorzienend.

Heel soms zie je een kei (RK)

Midden tussen de bomen in de plantage  ligt een gigantische rots als voorbeeld van het lawinegevaar. Er is een groot touw met knopen aan de ene kant gehangen om de durfals uit te dagen de rots te beklimmen. Aan de andere kant kun je dan ‘abseilen’ m.b.v. datzelfde touw.

Gigantische rotsblokken liggen her en der verspreid op de hellingen

We proberen nog verder omhoog te lopen om te zien waar we uitkomen. Hier loopt weliswaar een heel smal pad, maar het is gedeeltelijk onzichtbaar door de sneeuw. Verraderlijk vanwege de vele smeltwater stroompjes die nu verscholen liggen en de oneffenheid van het pad. Een sterke hand is ook nu weer onontbeerlijk!

Morgen is het alweer tijd voor de terugreis. Witte Donderdag is hier evenals Goede Vrijdag een feestdag. Niet alleen de monniken uit Ierland brachten het christelijk geloof naar hier, de machtshebbers uit Noorwegen deden hetzelfde. Het christendom werd (toentertijd) soms met harde hand opgelegd, er was geen sprake van een duidelijke keuze daarin. De kerk speelt vandaag de dag nog steeds een belangrijke rol in het dagelijks leven. Ik moet zeggen dat ik wel weet wat de betekenis is van Goede Vrijdag en Pasen, maar die van Witte Donderdag is me niet helemaal duidelijk. Even nalezen leert dat Witte Donderdag het begin is van het zogenaamde ‘triduum sacrum’, dat compleet wordt gemaakt door Goede Vrijdag en Stille Zaterdag. Op Witte Donderdag wordt het laatste avondmaal herdacht dat Jezus met zijn discipelen nuttigde, een dag voordat hij op Golgotha zou worden gekruisigd (Goede Vrijdag) Stille Zaterdag, de dag dat Jezus in het graf lag, is de laatste dag van de vastentijd. De naam verwijst naar het feit dat op die dag de klokken niet luiden tot aan de paaswake. Wordt hier in Nederland ook nog zo uitgebreid bij stilgestaan? Onze tien dagen zijn voorbij gevlogen! Wat hebben we veel te vertellen!

Nog een laatste blik op de hoofdstad (RK)

EYSTUROY

We zijn een paar dagen geleden verhuisd naar Eysturoy, het tweede grotere eiland. Doordat het met zowel een brug als een tunnel (sinds 2020) gemakkelijk te bereiken is, voelt het bijna of Streymoy en Eysturoy samen één groot eiland vormen. De naam Eysturoy betekent ‘oost eiland’ waarmee het waarschijnlijk is dat de eerste bewoners vanuit het westen (= Streymoy) kwamen.

De brug gezien vanaf Eysturoy

De grillige smalle delen van dit eiland zijn een voorbode van de nog kleinere en nog smallere eilanden verder naar het oosten. De meeste bewoning vind je in het zuiden waar ook de 3e grote plaats van het land, tevens onze thuishaven op dit moment, Runavik ligt.

Eysturoy (internet)

Het zuidelijk deel van het eiland wordt bijna doormidden gesneden door een groot fjord; het Skálafjørđur. Aan de noordkant dringt het Funningsfjørđur diep het land binnen waardoor het bijna lijkt of het eiland bestaat uit twee helften die in het midden bij elkaar gehouden worden. Veel kustlijn dus, dus ook meer wegen?

Funningfjørđur aan het begin van het gelijknamige fjord

De kustlijn van het hele land is ruim 1100 meter lang. Langs de kust wonen, zoals we al ontdekt hebben, de meeste mensen en vinden de meeste activiteiten plaats. Wegen zijn beperkt aanwezig en dan vooral alleen aan de kust of korte stukken landinwaarts. We proberen op elk eiland wat we bezoeken het hele wegennet met de auto te verkennen, waarbij we ons telkens weer verkijken op de afstanden. Alles is echt dichtbij! Dat klopt ook wel. De afstand van noord naar zuid is (maar) 118 km, die van oost naar west nog geen 80 km. De tunnels en bruggen die veel eilanden met elkaar verbinden, maken dat het reizen behoorlijk vlot verloopt.

Een lange kustlijn (RK)

Alleen het reizen naar eilanden slechts bereikbaar per boot, vragen planning en tijd. Ook hierbij speelt het feit dat het toeristenseizoen nog niet is begonnen een rol. Het zijn vaak kleine ferry’s, waar maximaal 12 auto’s op mee kunnen varen. Lokale mensen van de afgelegen eilanden maken hier ook gebruik van om naar hun werk of huis te gaan. Met andere woorden, vol is vol. Heb je echt je zinnen gezet op een dag en een tijd, dan moet je ruim voor de afvaart aanwezig zijn (minimaal een uur voordien) om zeker te zijn van een plaatsje. Maar goed dat is voor later zorg, vanuit Eysturoy zijn er geen verbindingen naar verder weg gelegen eilanden. We zijn aangewezen op de auto en onze benen!

Vaak even stoppen onderweg om van het uitzicht te genieten

Volgens onze gegevens moet het noorden van het eiland het mooist zijn, waar plaatsjes liggen als Eiđi, Gjógv aan de westkant en dorpjes als Elduvík, Oyndarfjørđur en Fuglafjørđur aan de oostkant van de Funningsfjørđur. De hele noordelijke omgeving wordt lyrisch beschreven: ‘hier torenen drie majestueuze bergen, waaronder de hoogste berg Slaettaratindur (882 meter), hoog boven kleine dorpjes uit. Ze vormen een imposante achtergrond voor deze vredige en afgelegen hoek van het eiland’. We gaan het zien!

Onderweg naar Gjógv

We beginnen in Gjógv (spreek uit als ‘dyeggv’ of iets wat daarbij in de buurt komt) wat letterlijk ‘rotskloof’ betekent. De naam is ontleend aan de 200 meter met zeewater gevulde rotskloof die vanaf het dorp naar de zee leidt, waarin het haventje ligt. Via een houten trap kun je steil naar beneden om in je boot te stappen.

Een natuurlijke haven (RK)

Het lijkt een heel avontuur, maar voor de dorpelingen is deze kloof een uitkomst, zeker als de wind pal op de kust staat. Mocht de wind ongunstig staan dan worden de (roei)boten in de haven langs de kant uit het water getakeld om te voorkomen dat ze kapot slaan op de rotsen. Ooit telde Gjógv 13 vissersschepen en leefde de bevolking vooral van de visvangst en de verkoop van gedroogde en gezouten vis; klippfiskur. We zijn onderweg al verschillende keren constructies tegengekomen waarop vis gedroogd kan worden. De Deense koning Frederik en zijn vrouw Mary brachten in 2005 een bezoek aan het dorp. Twee ouderen uit het dorp bedachten dat er een bankje geplaatst moest worden met uitzicht op de kloof en de daarachter liggende zee. Het bankje werd ‘Mary’s bank’ genoemd en staat er nu nog steeds. Op de parkeerplaats ontmoeten we een Faeröer die een paar Zweedse vrienden rondleidt. Hij vertelt enthousiast over de mooie omgeving, de kans om papegaaiduikers te zien (het is nu hun paartijd) en een leuk klein restaurantje waar je warme ‘kaffi’ kunt halen. Klinkt goed, temeer daar de meeste restaurantjes nog gesloten zijn.

Zicht op Gjógv, ook weer aan het einde van een route
Waar zijn de papegaaiduikers?

Het dorpje ligt prachtig. Je kunt vanaf hier alleen verder over het water. Helaas voor ons is het restaurantje voor de winter gesloten en hebben we geen papegaaiduiker kunnen ontdekken. Wel veel meeuwen die hoog in de bergen op platte stukjes nestelen. Je kunt achter het dorp de berg opwandelen om boven over de toppen naar de kliffen te lopen. Daar heb je vast een geweldig uitzicht, maar het weer is nat, guur en koud en wij hebben eigenlijk meer behoefte aan iets warms.

Naar Eiđi dan maar in de hoop een benzinestation te vinden waar vaak een koffiebarretje aan vast zit. In Eiđi moeten we echter, bij gebrek aan beter, genoegen nemen met wat crackers en kaas uit de supermarkt, waar ze gelukkig ook warme koffie verkopen. Ondertussen laat de zon zich een klein beetje zien en zo kunnen we met een beetje improvisatie genieten van onze eenvoudige lunch in de buitenlucht!

Improvisatie in de buitenlucht

Tussen Gjógv en Eiđi loopt hoog door de bergen weer een boterbloem route. Ergens op deze route moet de mogelijkheid zijn om de hoogste berg, de Slaettaratindur, te beklimmen. Hoewel het een uitdagende klim is, is het pad makkelijk te vinden……….ware het niet dat de weg ernaartoe heel glad en smal is. Het heeft gewoon veel gesneeuwd en op deze smalle weggetjes wordt geen sneeuw geschoven of gestrooid. Het weer zit ons niet mee! De top van de berg schijnt trouwens vlak te zijn, de naam betekent ook ‘platte top’ en volgens de Faeröers is het vlak groot genoeg om te dansen. Dansen lijkt mij niet nodig, maar een vlak oppervlak om goed rond te kijken is uiteraard niet te versmaden. Wie weet lukt het later?

Een tocht naar de waterval bij Eiđi (RK)
Een man in zijn element

We rijden terug naar het plaatsje Funningsfjørđur aan het beginpunt van het gelijknamige fjord en gaan vandaar uit langs de andere kant van het fjord weer omhoog naar de dorpjes aan de oostkant van het eiland. Je moet hier vooral genieten van de schoonheid en de ongereptheid van de natuur terwijl je tegelijkertijd moet bedenken welke invloed het isolement en de hardheid van het bestaan in de verlatenheid en de kleinschaligheid om je heen, zal hebben. Dit lijkt me niet altijd een gemakkelijke wereld om in te wonen, werken en leven. Misschien zien wij niet alles. De maatschappij is hier veelal naar binnen gericht. Aan de buitenkant van de huizen kun je vaak niet aflezen om wat voor soort huis het gaat. Een winkel ziet er bijna net zo uit als een ziekenhuis of een klein supermarktje. Je moet echt goed opletten, de details geven ons (soms) duidelijkheid. Daarentegen is Rose van Rose Café in Ljósá een uitzondering. Deze Ethiopische (getrouwd met een local) timmert aan de weg. Haar kleine cafe is goed te vinden middels borden langs de kant van de weg. Zij houdt van drukte om zich heen, volgens haar zijn de mensen hier een beetje ingeslapen. ‘Er is toch meer in het leven dan werken, eten en slapen’, zegt ze tegen ons terwijl zij smakelijk vertelt over haar ervaringen met de Faeröerse gemeenschap. Heerlijk zo’n plekje, want eerlijk gezegd missen we dat wel een beetje onderweg.

Even bijkomen en kletsen met Rose

Elduvik is een klein, wat verscholen en kleurig dorpje waar we onze eerste stokvis zien. De vissen hangen aan een lijn onder een afdakje te drogen. Eveneens een beetje verstopt staat een bijzonder kunstwerk. Een beeld wat de diepe onderwaterwereld uitbeeldt met helemaal bovenop de golven de mens in een kleine boot op de woelige golven. In het water zie je naast verschillende vissen ook een zeemeerman. Hier op de eilanden worden veel van de oude verhalen (mythen en legenden) vaak van mond tot mond doorgegeven. Veel verhalen gaan over gebeurtenissen uit het verleden. Ze maken onderdeel uit van de cultuur.

De onderwaterwereld is hier een verhaal op zich
Stokvis

In Oyndarfjørđur gaan we op zoek naar de ‘rinkusteinar’, de bewegende rotsen. Ze zijn, ondanks het bord, wat lastig te vinden, maar eenmaal beneden zien we twee grote rotsen in het water vlakbij de kust, waarvan eentje aan een ketting ligt. Deze rotsen zijn onverklaarbaar in beweging bij eb en vloed. Eigenlijk zie je het niet eens goed met het blote oog. Je moet vooral goed op de ketting letten en dan zie je inderdaad dat de rots zachtjes heen en weer beweegt. Is er ooit iemand op die rots gesprongen en heeft hij de beweging toen gevoeld? Hoe kom je hier anders achter?

Je ziet de beweging……. (RK)

Een volgende plaats in de buurt, Fuglafjørđur, is weer iets groter. Hier vinden we een toerist informatie kantoortje met een enorm vriendelijke jonge vrouw. Zij verzucht dat we niet echt in het goede seizoen zijn gekomen omdat veel attracties gesloten zijn tot half mei. Ze gaat eens rondbellen voor ons, maar moet concluderen dat veel mensen niet eens de telefoon beantwoorden. Ze raad ons Leirvík aan, meer richting zuiden, waar Vikingresten te vinden zijn en misschien hebben we geluk in Norđragøta. Daar ligt Blásastova, een oude boerderij van een gedistingeerde boerenfamilie uit de 19e eeuw. Dat spreekt aan!

Een typerend kerkje, deze staat in Norđragøta (RK)
Het openlucht museum achter de kerk

Het huis is open, maar er is niemand aanwezig. Op straat vragen we een voorbijganger om raad die ons doorverwijst naar de leraar en tevens museumbeheerder van het dorp. ‘Maar’, zegt hij, ‘mocht hij niet thuis zijn, dan mag je vast wel naar binnen als het open is.’ De leraar is niet thuis, we proberen hem tevergeefs te bellen en besluiten dan maar de stoute schoenen aan te trekken. Het is wel een ervaring. We stappen in een andere wereld. We komen binnen in de keuken, het hart van de boerderij. Vroeger woonden hier 15 mensen. In die tijd waren de grootste angsten mazelen of andere infectie ziekten en stormen, vooral als de mannen op zee waren voor de visvangst.

Vervlogen tijden (RK)
Droge sokken zijn altijd belangrijk (RK)

Een belangrijk punt dat dit een goedlopend huishouden was, is het feit dat de priester kwam logeren. In die tijd had niet elke kerk een eigen priester (er waren er niet genoeg), dus de priester reisde langs diverse kerken om zijn preken te geven. De kamer van de priester was voor hem alleen, niemand anders mocht deze ruimte gebruiken. Weer buiten krijg ik alsnog een telefoontje van de leraar. Hij is stomverbaasd dat zijn museum zomaar open is. Normaal gesproken is er een rondleiding op afspraak. Hij concludeert gelaten dat het is zoals het is. Of we deur wel goed achter ons in het slot willen trekken? Deze keer hebben we geluk gehad, dit was te leuk om te missen.

In Leirvík tenslotte vinden we de Viking resten gewoon naast het pompstation. Archeologische opgravingen hebben hier de boerderij Toftanes blootgelegd. De boerderij bestond ooit uit 4 gebouwen. Het grootste is een ‘langhus’ van 21 meter met dubbele muren en een dak van berkentakken en turf. Van dit lange huis was de ene helft voor de mensen en de andere helft voor de dieren. Daarnaast zijn er een ‘vuurhuis’, een voorraadkamer en een zogenaamd ‘uithuis’ waarschijnlijk voor de opslag van turf opgegraven.

Toftanes in Leivík (RK)
Gewoon langs de kant van de weg

Al met al hebben we weer veel gezien en beleefd de afgelopen dagen. Het zijn de kleine verrassingen en de ontmoetingen die onze ervaringen een extra tintje geven. Het is tijd voor onze laatste stop. Morgen vertrekken we naar de noordelijke eilanden.

VÁGAR

Gisteren waren we al even op Vágar, het eiland ten westen van Streymoy, maar toen was het uitzonderlijk slecht weer, zelfs voor Faeröer, met erg veel sneeuw, slecht zicht en smalle wegen. Geen goede combinatie. We hoorden later dat ze zelfs wegen hadden afgesloten hetzij vanwege de enorme sneeuwval, hetzij omdat de grond was gaan schuiven en er dikke rotsblokken naar beneden waren gekomen tot op de weg. Lang verhaal kort, vandaag de herkansing.

We gebruiken hier ‘ouderwets’ een kaart

We rijden via een zeetunnel die nu alweer zo’n twintig jaar in gebruik is, maar waar wel veertig jaar over gedaan is om hem te bouwen. Ze hebben hier een prima systeem voor het betalen van tol voor de zeetunnels. Je betaalt gewoon achteraf online. De passages worden goed gecontroleerd en je krijgt een boete wanneer je na zes dagen nog niet hebt afgerekend. Dat loopt op als je hier woont, want die tunnels zijn wel heel gemakkelijk! Van bovenaf gezien lijkt dit eiland op een hondenkop, waarbij de Sørvágsfjørður de bek is en het Fjallavatn (meer) het oog. Op dit eiland lopen nauwelijks wegen. Kenmerkend zijn wel de twee langgerekte meren, een aan de zuidkant en een aan de noordkant, met net geen verbinding met de oceaan. Laat dat nu net één van de highlights zijn die we vandaag willen gaan ontdekken. 

We rijden eerst zover mogelijk naar het noordwesten, naar het plaatsje Gásadalur. Het dorp met de waterval. Het is hier behoorlijk afgelegen, tot 2006 kon je hier slechts komen per boot. De enige route over land was door de bergen, de oude postroute vanaf Bøur die drie keer in de week door de postbode werd gelopen. De route bestaat nog steeds. De weg omhoog wordt echter als zeer uitdagend geclassificeerd. Het klinkt allemaal zo onwaarschijnlijk en toch is het nog niet eens zo lang geleden.

Gásadalur vanaf de weg gezien
Zo is het redelijk helder ……. (RK)
Opeens sneeuwt het

Het piepkleine kleurige dorpje  met 12 inwoners (hier wordt ons Saaksum met een kleine honderd inwoners als een royale plaats gezien!) ligt op het enige vlakke stuk in de verre omtrek. We parkeren de auto op de daarvoor bedoelde plekken en wandelen rustig naar het punt vanwaar je de waterval goed kunt zien. Vanaf hier heb je werkelijk een prachtig zicht op én een grote waterval én het dorpje op het plateau erboven temidden van hoge bergen. We hebben gelukt en aanschouwen dit tafereel net tussen de sneeuwbuien door. Het weer is reuze veranderlijk. Ze zeggen hier dat je bij ongunstige weersomstandigheden gewoon even vijf minuten moet wachten om het te zien veranderen. Dat is wel een heel optimistische kijk, maar het weer verandert absoluut vaak en snel. 

Onderweg naar Bøur
Een verstild landschap (RK)

Terug in Bøur kijken we uit over de rotseilanden Gáshólmur en Tindhólmur. Over het eerste is weinig te vertellen. De tweede wordt echter omschreven als een spectaculair en zeldzaam eiland zonder inwoners, met 5 pieken en 2 zomerhuisjes. De vijf toppen maken het eiland zo bijzonder dat ze zelfs een naam hebben gekregen: Ytsti, Arni, Lítli, Breiði, Bogni. Vrij vertaald komt dit neer op Verst, Adelaar, Klein, Breed en Gebogen. Niet erg inspirerend, maar ik denk dat de hoogste top (262 meter) de naam Adelaar draagt? Een legende bevestigd mijn theorie. Het verhaal gaat dat Tindhólmur niet altijd onbewoond is geweest. Een jonge boer, Rasmus, uit de buurt had zoveel onenigheid met zijn dorpsgenoten dat zij hem een stuk land op Tindhólmur aanboden om van hem af te zijn. Een win-win situatie, want Rasmus had een prima leven op het eiland met zijn schapen en voldoende vis en vogels om in zijn eigen onderhoud te voorzien. Op een dag sloeg het noodlot toe. Een grote adelaar nam het 2 jaar oude zoontje van Rasmus mee naar de hoogte piek op het eiland (Arni), waar haar jong hem oppeuzelde. Logisch dat Rasmus en zijn vrouw hier niet langer wilden wonen, toch? Net naast (of voor, het is maar hoe je ernaar kijkt) Tindhølmur ligt Drangarnir, de beroemdste rotsformatie van de Faeröer. Deze indrukwekkende 70 meter hoge zeeboog  met een iconisch gat steekt recht uit de Noord-Atlantische Oceaan omhoog. Al met al genoeg om je even te vergapen aan het uitzicht!

Rotsen en eilanden met verhalen (RK)

We rijden verder naar Miđvágur, met 1000 inwoners het grootste plaatsje van het eiland. Vanwege de ingesloten baai was ook dit plaatsje vooral bekend om haar walvisvangst. De dieren zwommen hier gewoon naar binnen, waardoor ze in 1899 zelfs de grootste vangst ooit hadden; er landden zo’n 1300 dieren op het strand. Tegenwoordig is deze plaats het startpunt voor een wandeling naar Trælanípa of de slavenrots. Zo genoemd omdat, in de tijd van de Vikingen, slaven die niet meer in staat waren hard werk te verrichten hier van de rots werden gegooid om te pletter te vallen op de rotsen beneden. Het is ook de plek waar meer en oceaan elkaar ontmoeten. Zo’n plek spreekt tot de verbeelding! 

Dik ingepakt tegen de kou
Zoekend naar de stevigste plekjes (RK)
Je kunt hier bijna niet verdwalen 😉 (RK)
Niet te lang stilstaan……..

Vanaf de parkeerplaats is er slecht één pad naar het uitzichtpunt. Het pad loopt langs het Sørvágsvatn-meer, het langgerekte meer in het zuiden. De meeste mensen noemen dit meer gewoon ‘Vatniđ’ oftewel ‘het water’. Omdat het gisteren flink gesneeuwd heeft, is het pad niet overal duidelijk zichtbaar en is het redelijk glad en glibberig. Ondanks deze ongemakken is het ook volop genieten van de wereld om ons heen. Het pad voert ons telkens door kleine stroompjes waar je over stenen je weg door moet vinden. Ik ben blij met een stevige hand als steuntje met het zoeken naar de meest gemakkelijke weg. Langzaam maar zeker komen we steeds dichterbij, de verwachtingen raken meer en meer gespannen. Het laatste stuk gaat steil omhoog. Er zijn stukken waarin een soort trapje is gemaakt, maar over het algemeen is de grond hier erg modderig en glad. Dit is voor mij een brug te ver en ik besluit mij aan de voet van de berg te vermaken en me te verbazen over de enorme kliffen aan de ene kant en het spectaculaire gegeven van een meer wat boven de oceaan lijkt te zweven aan de andere kant.

Het meer loopt ten einde aan mijn ene kant
Aan mijn andere kant staat hij daar echt boven op de top!!

Uiteraard gaat de durfal onder ons wel verder naar boven waar hij de meest adembenemende foto’s heeft gemaakt. Hoewel ik het dus niet allemaal samen heb gezien, heb ik zeker de afzonderlijke delen goed in me op kunnen nemen en mijn eigen voorstelling van het geheel kunnen maken. Zoals zo vaak haalt ook hier de verbeelding het niet bij de werkelijkheid! 

Waar het meer en de oceaan elkaar ontmoeten (RK)

STREYMOY – på eventyr

Vandaag willen we het eiland Stremoy verder ontdekken, we gaan op avontuur. Er zijn niet zo heel veel wegen op de Faeröer, toch er valt genoeg te zien onderweg.

Het groene eiland is Streymoy (bron: internet)

We rijden eerst naar de westkust waar de plaatsjes Kvivík en Vestmanna liggen. Bij Vestmanna houdt de weg op. De naam Vestmanna suggereert dat hier vroeger “mannen uit het westen” woonden. Deze mannen waren Ierse monniken waarvan wordt aangenomen dat ze de eerste mensen zijn die zich meer dan 1000 jaar geleden op de Faeröer hebben gevestigd. Hier was en is de visserij de belangrijkste industrie, zowel op zee als op land. We zien veel viskweek stations; grote, aan elkaar vastgebonden, ronde ‘vijvers’ in het water die gebruikt worden voor het kweken van zalm. Omdat er steeds minder vis in de zee zit, zijn ze hier vis gaan kweken. De fjorden in Noord Europa zijn hiervoor een ideale plaats, het zeewater is er kalm, zuurstofrijk en het is hier beschut. De hele trein aan vijvertjes wordt vergezeld door een klein schip om de stand van zaken goed in de gaten te houden. Zo mag een zalm niet meer voedsel krijgen dat hij op kan. Stopt de zalm met eten dan stopt ook de toevoer van voedsel. Het hele proces van kuit tot volwassen zalm van 5 kg duurt ongeveer drie jaar. Vestmanna is echter het meest bekend vanwege de boottochten naar de wilde vogelkusten vol met grotten. Helaas voor ons zijn we voor het seizoen aan en is het weer te onstuimig om zo’n tocht te ondernemen. Hopelijk zullen we de befaamde papegaaiduiker nog ergens anders treffen?

Ergens onderweg

In Kvivík werden in 1942 overblijfselen van andere vroege bewoners aangetroffen. Ze vonden hier, vlakbij de kerk en aan de oever van een riviertje, restanten van een zogenaamd ‘longhouse’ en een koeienstal uit de tijd van de Vikingen. Kenmerkend zijn de dikke muren bestaande uit stenen gecombineerd met klei. Van het huis lijkt het zuidelijkste deel te zijn weggespoeld. Toch wordt geschat dat het zo’n 21 meter lang en bijna 6 meter breed moet zijn geweest. Boven op de stenen vloer was een vloer van aarde opgeworpen met in het midden een vuurplaats van 7 meter lang. Hoeveel mensen zouden hier gewoond hebben? Van de koestal is nog maar weinig over.  Deze stal is uniek omdat er, tot heden, op de Faeröer geen enkel ander dergelijk gebouw uit de Vikingtijd is ontdekt. We kunnen sommige afscheidingen, waartussen de koeien stonden, nog zien. Was hier inderdaad plaats voor 12 koeien? Dat waren dan beslist kleinere koeien dan die wij vandaag kennen!

Restanten uit de Vikingtijd met de koestal op de voorgrond

Kvivík is verder een plaatsje als zo vele andere plaatsjes hier. Liggend in een vallei, beschut door de berghellingen en aan het water. In het plaatsje is geen winkel te vinden. Dat zien we vaker. Wel een kerk. Elk zichzelf respecterend dorpje heeft tenminste een kerk en…..een voetbalveld. Hoewel de weersomstandigheden vaak erbarmelijk zijn en er weinig te beleven valt, niet bepaald een voetbalwalhalla, trekt de nationale voetbalcompetitie hier toch behoorlijk wat buitenlanders aan. Een opstapje naar grotere clubs? ‘Het weer heeft hier een grote invloed op alles en kan heel extreem zijn’, vertelt de Nederlandse Ghanees Albert Adu in een interview in een sport magazine. ‘Tijdens mijn eerste seizoen werden regelmatig wedstrijden afgelast door slecht weer. Toch ging de wedstrijd regelmatig gewoon door als het eigenlijk veel te hard waaide. Eén keer waaide het zo hard, dat de bal steeds werd teruggeblazen naar de keeper als hij uittrapte. Ik wist niet wat ik meemaakte en dacht nog: wat als we zo een doelpunt tegen krijgen, dat kan toch niet? Mijn teamgenoten keken er niet van op, die hadden op die manier al vaker eigen doelpunten zien vallen.’ Als je hier kan spelen, kun je dat overal, denk ik. Onderweg ontmoeten we een Serviër die hier ooit terecht is gekomen als prof voetballer, maar het kennelijk niet heeft gemaakt. Hij vond het geweldig om met ons herinneringen op te halen aan Roda J.C., Feyenoord en natuurlijk aan zijn vriend Dušan Tadić die volgens hem op het veld een beest en buiten het veld een lammetje is. 

Bijna elk dorp heeft een eigen voetbalveld

We rijden terug naar het beginpunt van de Kollarflørđur waar de weg zich splitst en rijden langs de oostkant weer naar boven. Onze eerste stop aan die kant is Hvalvík (walvisbaai) gelegen in een kleine inham van de Sundini, het water wat de eilanden Stremoy en Eysturoy scheidt. In deze inham was ooit de komst en de vangst van walvissen de belangrijkste activiteit voor het hele eiland. De vangst van de eerste griend (een klein soort walvis) was vroeger een groot feest. Tot zo’n 150 jaar geleden kon het gebeuren dat iemand opeens heel hard riep: ‘Grindebud’, waarop iedereen het werk liet liggen en naar buiten liep. Het nieuws ging rond als een spreekwoordelijk en ook een letterlijk lopend vuurtje. Er werd een vuur aangestoken en iedereen die verderop het vuur zag, stak eveneens een vuur aan ten teken dat de boodschap begrepen was. Zo werd binnen de kortste keren het goede nieuws verspreid langs de hele kuststrook. Omdat de griend meestal in groepen zwemt, betekende de vangst niet alleen een overdadig maal op de dag zelf, maar ook voldoende voedsel voor een langere tijd. Alle reden tot blijdschap dus.

Veel houten huizen in Hvalvík

In dit dorpje staat ook de oudste houten kerk van de eilandengroep. Het is gebouwd van pijnboomhout gekocht van een gestrand schip in het nabije Saksun.

Het oudste kerkje (RK)

In Hvalvik houden we links aan en rijden we verder over de ‘boterbloem route’ (mooie route) naar Saksun, een zeer klein plaatsje, eigenlijk meer een verzameling huizen, wederom gelegen op het eindpunt van een weg. Van Saksun wordt gezegd dat het het mooiste dorpje is van de Faeröer. Het is namelijk één van de meest gefotografeerde plekken in de archipel. Het dorpje bestaat uit een handjevol huisjes met traditionele grasdaken en het omringende landschap is minstens zo iconisch.

Bekende naam 😉

Saksun ligt ingesloten tussen grillige bergtoppen en er is slechts één kronkelende weg die het met de buitenwereld verbindt. De ligging wordt daarom beschreven als een natuurlijk amfitheater. Het ademt haast een extreme soberheid uit. Een klein wit kerkje ligt prachtig in het omringende landschap. Het grasdak gaat bijna naadloos over in het gras van de berghellingen, al is alles nu bedekt met een laagje sneeuw. Ik blijf me eraan vergapen. Grappig detail is dat dit kerkje ooit gebouwd is in Tjørnuvik (onze volgende bestemming) en in 1858 over de bergen naar hier is gebracht. Het waarom van deze verhuizing wordt er niet bij vermeld.

Saksun in de sneeuw (RK)
Hier wonen echt meer schapen dan mensen (RK)
Het kerkje gaat op in het landschap (RK)

Verrassend genoeg trekt een huisje onderaan de heuvel de meeste aandacht. De bewoners kunnen geen fotograaf meer zien. Wij besluiten hen dan ook maar met rust te laten, er is tenslotte genoeg te zien en te bewonderen.

Hoe eenzaam en afgelegen woon je hier in dit meest gefotografeerde huis?

Weer terug in Hvalvík nemen we nu de rechter weg langs het water richting Tjørnuvík. Onderweg rijden we langs de Fossá, de grootste waterval op de eilanden. De naam betekent in de lokale taal: ‘rivier met watervallen’. De naam dekt de lading, want deze waterval stort via twee niveaus ruim 140 meter naar beneden. Hoewel het moeilijk is om het geheel van onderaf gezien goed vast te leggen, hebben we het zeker geprobeerd. Om de waterval nog beter in haar volle glorie te zien, hebben we zelfs even een kort uitstapje over de brug naar het buureiland gemaakt.

Fossá (RK)

Aan het einde van de weg ligt Tjørnuvík, een plaatsje wat vaak wordt aangedaan door zeezeilers en wat ook zeer geliefd is door surfers. Ook hier liggen hoge bergen rondom. Vanuit het dorp, vanaf het zwarte strand, heb je goed zicht op twee pieken in de zee: Risin en Kellingin oftewel de reus en de heks.  Een legende verhaalt dat een hoofdman uit IJsland een reus en zijn vrouw, een heks, naar de Faeröer stuurde om de eilanden te stelen en terug naar IJsland te brengen omdat hij was zo jaloers was op de schoonheid van de Faeröer. Het stel besloot een touw om één van de bergen te binden opdat ze de eilanden terug konden slepen. Hun inspanningen waren niet erg succesvol omdat de berg in kwestie doormidden ‘scheurde’. Het stel werd daarna steeds vastbeslotener, deze klus moest lukken. De reus en de heks wisten dat ze zich moesten verstoppen voordat de zon opkwam. Ze waren echter zo in de ban van hun werkzaamheden dat ze toch verrast werden door de opkomende zon. De eerste stralen veranderden hen in steen. Volgens de legende staan de pieken westwaarts, verlangend kijkend over de zee naar hun thuisland. Of dat werkelijk zo is kunnen wij van onze plek niet zien. De beide pilaren zijn zo’n kleine 80 meter hoog. Zie je ze als kleine punten in het water naast de torenhoge rotsen rondom, dan krijg je echt een gevoel van de grootte, de onherbergzaamheid en de verlatenheid rondom.

Tjørnuvík ligt ingesloten door hoge bergen
Vanaf het strand gezien
Indrukwekkend (RK)

Het is langzamerhand tijd om terug te rijden naar Tórshavn. Het weer wordt slechter, het begint weer te sneeuwen en de wegen lijken glad en glibberig. 

Blij met de winterbanden

In de hoofdstad lopen we nog eens door Tinganes, de historische lokatie van de Faeröerse regering. Tinganes betekent ook ‘parlement punt’ in de lokale taal. Het parlement kwam hier voor het eerst bijeen in de Vikingtijdperken toen Noorse kolonisten hun Ting (parlement) hier plaatsten in 825. Daarmee is het één van de oudste parlementaire ontmoetingsplaatsen ter wereld. In die tijd vond de ontmoeting waarschijnlijk plaats op de rotsen van het schiereiland.

Het gebouw wat nu op het uiterste punt van het kleine schiereiland staat, ‘Skansapakkhusið’, is momenteel het hoofdgebouw van de regering. De kleine hoofdstraat heet Gongin en herbergt de oudste delen van de stad. Veel van de huizen op Tinganes zijn gebouwd in de 16e en 17e eeuw en zijn, als de typerende rode houten huizen, nog steeds in gebruik.

Ter oriëntatie
Tinganes met typerende rode huizen.

Vlakbij in de haven vinden we een gezellig restaurant, the Tarv, waar we de dag goed af kunnen sluiten met gegrilde lokale zalm en een goed glas Föroya Bjór (letterlijk ‘Faeröers bier’). Hiermee sluiten we onze avonturen op Stremoy (voorlopig) af. Morgen naar Vágar ten westen van Streymoy en daarna vertrekken we naar Runavik op het buureiland Eysturoy, ten oosten van ons.  

Het besluit van een geslaagde dag!

STREYMOY – til fods 👣

In de lokale taal, het Faeröers, wordt het hele land aangeduid als Føroyar, waarbij ‘oyar’ het meervoud is van ‘oy’, een oud lokaal woord voor eiland. Het eerste deel, før, is waarschijnlijk oud Noors voor schaap/schapen, al wordt dat wel eens bestreden. Het zou kunnen zijn dat dit deel van de naam terugvoert naar de Ierse monniken die zich hier al rond 625 vestigden en de eilanden een naam gaven afgeleid van het Gallische woord ‘fearrann’ wat land of landgoed betekent. Deze naam werd vervolgens overgenomen door Noorse kolonisten die ‘oyar’ (eilanden) toevoegden. Je zou dus kunnen zeggen dat de naam of ‘schapeneilanden’ of ‘land eilanden’ betekent. Mij lijkt de eerste vertaling logischer want hier zijn echt heel veel schapen. Er wonen hier zelfs meer schapen dan mensen. De dieren zijn dan ook een belangrijke bron van inkomsten. Een lokale toeristenorganisatie heeft ze nu ingezet om de landschappen van de eilanden vast te leggen. Er zijn camera’s geïnstalleerd op de ruggen van de schapen, waardoor het land zijn eigen Google Street View creëert. Wij hebben ondertussen wel veel schapen maar nog geen schapen met een camera gezien. Het toeristenseizoen is dan ook nog niet begonnen. 

Lokaal schaap (RK)
Je ziet ze overal (RK)

Het bijzondere van de Faeröer is vooral de ligging midden in de Atlantische oceaan tussen Schotland, Noorwegen en IJsland. Als je je dan bedenkt dat deze eilandengroep ontdekt is met kleine schepen dan geeft het je zeker een andere kijk op deze bestemming. Het land bestaat uit achttien kleine eilandjes en telt ongeveer 50.000 inwoners. Het heeft een eigen regering en een eigen taal, maar toch hoort het bij Denemarken. Achttien eilanden ……. waar moet je dan beginnen met je verkenning?

De ligging midden in de Atlantische Oceaan (bron: internet)

Wij komen aan op het eiland Streymoy of ‘eiland van stromen’ wat het grootste eiland van de Faeröer is. Dit eiland wordt omgeven door verschillende soorten wateren; van rustige baaien en indrukwekkende fjorden tot een woelige en soms woeste oceaan. Op dit eiland ligt ook de hoofdstad Tórshavn waar we de eerste nachten zullen verblijven in Hotel Brandan. De naam van de stad betekent haven van Thor. In de Noorse mythologie was Thor de zoon van Odin en Fjorgyn en was hij de god van de vruchtbaarheid, de donder, weer en wind. Heel toepasselijk want de weercondities schijnen hier vooral winderig, nat, bewolkt en koud te zijn. We gaan het beleven.

De Faeröer-eilanden

We beginnen met helder, fris weer en besluiten lopend het stadje te verkennen. Bij het binnenvaren vanuit Denemarken was ons al opgevallen hoe klein en bescheiden deze hoofdstad is. Met een kleine 20.000 inwoners is het te vergelijken met een iets vergroot Roden. Rond de haven van Tórshavn ligt het oude gedeelte van de stad. We lopen als eerste naar Skansin (letterlijk: de sprong), een historisch fort op een heuvel naast de haven, vanwaar je een goed zicht hebt op de stad in al haar glorie. Vanaf 1580 staan hier mensen op de uitkijk, al is het tegenwoordig dan met een veranderde interesse. Dit fort is gebouwd door door Magnus Heinason om de stad te beschermen tegen piratenaanvallen nadat hij zelf ooit betrokken was geweest bij een overval door piraten. In WOII heeft het Engelse leger het fort gebruikt in de strijd tegen de Duitsers. De twee kanonnen die er nu nog staan herinneren aan deze periode.

Uitzicht over de stad vanaf Skansin
Verdedigingswerken (RK)

We lopen verder door het oude stadsdeel, gebouwd op een klein schiereilandje, met smalle straatjes, veel doorkijkjes en de typerende rode huisjes met veelal daken van gras. Tinganes is de voormalige locatie van parlement. Bijzonder, het lijkt open lucht museum ‘materiaal’, de oude huisjes zijn mooi bewaard en zijn nog steeds in gebruik. We zien diverse ambassades die zich hier gevestigd hebben.

Doorkijkje oude stadsdeel

We lopen op ons gemak verder richting winkelstraat, die ‘als een slagader’ door de stad loopt. Het is klein maar fijn zullen we maar zeggen. Wat opvalt is dat veel dingen hier gecombineerd worden. Zo heeft de boekwinkel een restaurantje annex en ook de VVV kent een royaal koffiebarretje. Hier vind je zelfs een supermarkt. Zoals we later zullen merken is de verkoop van levensmiddelen verder op veel plaatsen gecombineerd met de verkoop van benzine. Je moet het weten!

Omdat je hier moet profiteren van de weersomstandigheden, het kan immers zomaar omslaan, willen we vandaag ook nog gaan lopen van Tórshavn naar Kirkjubøur, het zuidelijkste plaatsje van dit eiland. Dit kleine plaatsje is eigenlijk niet meer dan een verzameling huizen langs de Hestfjørđur met zicht op twee eilandjes vlak voor de kust: Koltur en Hestur. Toch was dit plaatsje in de Middeleeuwen het kerkelijke en spirituele centrum van de Faeröer.

Starten bij het riviertje Sandá (RK)

We starten in de buitenwijk van de hoofdstad waar we naar beneden rijden tot we bij het riviertje de Sandá komen. Hier laten we de auto achter en gaan we op avontuur. Het pad staat goed aangegeven met rode paaltjes, maar eigenlijk wijst de weg zich vanzelf. Hier loopt maar één pad (steil) naar boven. Hoewel de wandeling omschreven wordt als ‘easy or moderate’ is de klim naar de top beslist ‘challenging’ te noemen. Boven aangekomen wordt het pad inderdaad gemakkelijker. We lopen van cairn naar cairn. In het Nederlands wordt een cairn een steenmannetje genoemd. Cairns zijn stapels stenen vaak in een conische vorm zoals een kegel die tegenwoordig vaak gebruikt worden als markeringen om de weg te wijzen. Het is de bedoeling dat je van cairn naar cairn loopt. Mocht je de volgende cairn niet kunnen zien (door mist of hevige regen), dan wordt je geacht te wachten tot deze weer opdoemt voor je je weg gaat vervolgen. Gelukkig hebben wij goed zicht en zien we vaak al verschillende stapels voor ons op de route verschijnen.

Lopen van cairn naar cairn (RK)
Soms klimmen en klauteren (RK)
De Cairns zijn duidelijk zichtbaar
Het is nog flink koud

De omgeving is hier prachtig. We praten in superlatieven. Het is hier ruig, woest, eenzaam, oorspronkelijk, groots, leeg en schitterend tegelijk. We lopen over smalle bergpaadjes vol keitjes, gras en zand, dus het is wel uitkijken geblazen. Ons uitzicht wordt steeds mooier. Eerst passeren we een soort platte verhoging, een preekstoel, gemaakt uit rotsen. Deze ‘dais’ is al sinds 1800 in gebruik voor bijeenkomsten in de open lucht. Zulke bijeenkomsten worden tegenwoordig nog steeds gehouden en je kunt je echt voorstellen hoe mensen hier op de hellingen zitten om te luisteren of samen te zingen. Vaderlandslievend zijn ze hier zeker.

Het spreekgestoelte (RK)
Woest en leeg landschap (RK)
Prachtige vergezichten (RK)

Zo halverwege de route zien we de twee eilandjes Koltur en Hestur voor ons opdoemen. Daarachter ligt het grotere eiland Sandoy waar je vanaf volgend jaar ook per tunnel kunt komen. Het uitzicht op deze wandeling schijnt kenmerkend te zijn voor wat je op deze eilanden kunt verwachten: doorkijkjes over en langs kale rotsen omgeven door water. Het is vooral de leegte die het hier zo bijzonder maakt, een landschap wat hier al eeuwenlang onveranderd ligt.

Eiland Hestur in de Hestsfjørđur
Is de draaikolk te zien?

Een legende vertelt over een jongeman van het eiland Koltur die verliefd werd op een meisje op Hestur. Uiteraard mocht niemand hier iets van weten, het stel ontmoette elkaar in het geheim. De jongen zwom met het tij mee naar het andere eiland en zwom na verloop van tijd weer met het tij terug naar huis. Helaas ontdekte de vader van het meisje wat er aan de hand was en joeg de jongen bij aankomst meteen terug met als dreigement hem te doden indien hij niet zou gaan. De jongen moest dus wel terug. Niemand heeft daarna meer van hem gehoord. Er wordt gezegd dat er als (zijn) wraak een draaikolk in de Koltursund (het fjord bij Koltur) is ontstaan.

Kirkjubøur
De Olavskirkjan als baken in het landschap (RK)

In al deze ongerepte natuur zien we opeens een wit kerkje aan de horizon te voorschijn komen. Kirkjubøur ligt voor ons. Terwijl we naar beneden lopen (alweer ‘challenging’!) zien we vlak voor de kust het hele kleine eilandje Kirkjubøhólmur. Ooit was dit verbonden met het dorp op het vasteland en als je goed kijkt zie je er nog steeds ruïnes van huizen staan. Van het dorpje zelf zijn, na een hevige storm in de 16e eeuw, maar een paar huisjes overgebleven. De houten huisjes die nu nog bewoond worden zouden tot de oudsten van Europa behoren. Zoals gezegd wordt Kirkjubøur gezien als de belangrijkste historische plek van de Faeröer. Hier vind je de ruïnes van de Magnus kathedraal, de St Olav’s kerk (Olavskirkjan) en een blokhut uit de 11e eeuw, een zogenaamde Roykstovan (rookkamer oftewel de woonkamer op de boerderij in vroeger dagen) waar ooit de bisschop heeft gewoond.

De oude bisschopszetel (RK)
Restanten van een oude kathedraal (RK)
Oud, ouder, oudst (RK)

Het witgeschilderde kerkje is markant en duidelijk van een afstand zichtbaar. Het is de oudste nog in gebruik zijnde kerk op de eilanden. Erachter liggen de resten van de kathedraal uit 1300. Ze zien er indrukwekkend uit, maar het schijnt onduidelijk te zijn of de kathedraal ooit afgebouwd is geweest. Op dit moment wordt het hele terrein door schapen bewoond. De huisjes hier zouden volgens overlevering allemaal uit drijfhout zijn opgebouwd. Voor een omgeving zonder bomen ben je dan afhankelijk van hout wat hier kennelijk royaal aanspoelde. Dichtbij het water zien we echter ook nog een paar ‘authentieke’ huisjes opgebouwd uit rotsblokken en voorzien van een grasdak. Achter deze huisjes vinden we een ideaal plekje, uit de wind, voor een (meegebrachte) kop koffie en een lunch, terwijl we uitkijken over het fjord en genieten van alles om ons heen. Wat een indrukken!

Wat een indrukken…. (RK)