Drenthepad: kaarten 30 & 31
Soms hoor je een naam en dan weet je onmiddellijk waarover of zoals in dit geval over welke plaats het gaat. ‘It’s all in the name.’ Vandaag speelt Zuidlaren dus de hoofdrol in ons wandelavontuur. We starten in Midlaren en lopen, met een kanaal links van ons, eigenlijk bijna meteen door een weiland richting het Zuidlaardermeer, het grootste meer in Drenthe met een oppervlakte van maar liefst 671 ha. Het is stil om ons heen op het zoemen van een paar insecten en een het getjilp van een enkele vogel na.

Het meer is, in tegenstelling tot het Paterswoldsemeer en het Leekstermeer, niet ontstaan door menselijke activiteit (het graven van turf), maar heeft een natuurlijke oorsprong. In de Middeleeuwen was hier, door een directe verbinding met de zee, bij stormvloed veel wateroverlast en kon hier geen veen gevormd worden. Het meer lag wel op de route van de turfvaart van de Oostermoerse venen (ten oosten van de Hondsrug) naar de stad Groningen en moest door de zogenaamde ‘schuitenschuivers’ regelmatig worden uitgediept, met name waar de Hunze in het meer uitmondt.


Wij weten op het moment van lopen nog niets van deze wetenswaardigheden en genieten vooral van de uitgestrektheid van het water om ons heen. In de verte is een zeilschool druk met het geven van een praktijkles en iets dichterbij vaart een zeilbootje met mooie bruine zeilen rustig heen en weer. Het is dat we nog maar net op stap zijn, dit zou een fantastische koffiestop kunnen zijn!
We laten het meer achter ons liggen en stappen rustig verder naar De Groeve, de naam van de vaarverbinding van het meer met het dorp Zuidlaren evenals het woongebied eromheen. Kennelijk is dit stukje een geliefd ommetje voor de lokale bevolking, we zien in korte tijd zoveel wandelaars voorbij komen dat het opvalt. Langs Molen de Wachter lopen we het haventje van het dorp binnen. Hier vele kleine sloepjes en motorbootjes met inspirerende namen als ‘dolfijn’ en ‘dobbertie’. De molen werd hier in 1851 gebouwd. Niet helemaal gebruikelijk voor die tijd werd deze ingezet als oliemolen. Dit had alles te maken met de belasting, die was voor olie veel lager dan voor koren. Na verloop van tijd werd toch de mogelijkheid om koren te malen toegevoegd en voor een Groningse firma werd later nog een specerijenmalerij gecreëerd. Deze molen is nu de enige molen in Nederland die deze drie verschillende malerijen heeft. Alleen dat al maakt de molen zo bijzonder. Naast een molenmuseum is De Wachter ook vooral een ambachtenmuseum. Bijna 200 vrijwilligers houden verschillende ambachten in leven. Je kunt hier b.v. kijken naar het werk van een smid, een bakker en een kruidenier. Veel van deze vrijwilligers, waaronder ook zij die de stoommachines draaiende houden, hebben in het verleden daadwerkelijk dat ambacht uitgevoerd, waardoor de traditie in leven wordt gehouden. De geur van olie en diesel walmt uit de geopende deuren naar buiten en er klinkt gelach boven het lawaai van de draaiende machines uit. We bedwingen onze nieuwsgierigheid echter en bedenken dat we dit museum misschien beter op een ander moment kunnen bezoeken…….zeker nu we misschien een extra stukje van ons pad in onze gedachten hebben voor vandaag.

We lopen door een stukje prachtig bos van havezate (burcht) Laarwoud. Het tegenwoordige gebouw, we zien er slechts een glimp van, dateert uit het begin van de zeventiende eeuw, maar de oorspronkelijke havezate is waarschijnlijk ouder. De bewoners van huizen als deze hadden een hogere status dan andere dorpsbewoners. Ze hadden bijvoorbeeld een eigen bank in de dorpskerk en mensen namen altijd hun hoed of pet af wanneer ze de bewoners tegenkwamen. Sinds 2004 wordt het huis weer particulier bewoond, voordien was het de lokatie van het gemeentehuis van Zuidlaren. Desondanks blijft Laarwoud wel haar functie behouden als trouwlocatie (één vleugel en tuin). Ook het achter de havezate liggende bos werd aan de nieuwe eigenaar verkocht. Drenthepad-ters mogen hier, net als andere wandelaars, gelukkig nog steeds gewoon doorheen lopen om hun weg (proberen) te vervolgen. Proberen, want de herkenningstekens zijn hier sterk verouderd en afgesleten, waardoor we het bos goed bewonderd hebben op zoek naar het juiste pad.

Eenmaal weer op de goede weg komen we uit op één van de zeven brinken van Zuidlaren. Vroeger kwamen hier koeien en schapen samen, nu zijn het open grasvelden met eiken en populieren eromheen. De grootste brink is een begrip, want al meer dan 800 jaar wordt hier de jaarlijkse paardenmarkt gehouden. Niet alleen voor de koukleumen een belangrijke dag (volgens een oud Drents gebruik mocht de kachel pas aan op de dag van de Zuidlaardermarkt, d.w.z. op de derde dinsdag in oktober), maar zeker ook voor de paardenhandelaars en de feestvierders. Ter gelegenheid van de 800e markt werd in 2000 door (toen nog) prins Willem Alexander een beeldengroep onthuld, waarmee op realistische wijze de paardenhandel wordt uitgebeeld. Het paard dat model heeft gestaan voor dit beeld heette Tinus. Leuk om te weten, een naam geeft het beeld iets eigens. De naam Tinus betekent trouwens ‘oorlog’, laten we hopen dat die betekenis niet symbool staat voor de jaarlijkse handel alhier.

Zeg je Zuidlaren, dan zeg je (ook) Dennenoord. Het kan dus niet missen, onze wandeling wordt vervolgd over het terrein van de psychiatrische inrichting. Vroeger moesten ‘krankzinnigen’ (zoals psychiatrische patiënten toen genoemd werden) vanuit het noorden helemaal naar Zutphen of Deventer, maar vanaf 1884 konden ze in Zuidlaren, in Dennenoord, terecht. Dennenoord moest een echt dorp worden waar patiënten zich thuis voelden. In de gebouwen woonden de patiënten samen als een soort gezin, met een huisvader en een huismoeder die ervoor zorgden dat alles goed ging. Patiënten konden in de tuin of in de werkplaatsen aan het werk, hetgeen gezond was volgens de dokters, en niemand hoefde en mocht dan ook niet van het terrein af om eten te kopen of de was te doen. Dennenoord was daardoor inderdaad een echt dorp geworden, maar wel een dorp met een toegangspoort en een hoog hek erom. Tegenwoordig worden hier nog steeds psychiatrische patiënten verzorgd, het meteen in het oog springende verschil is dat de hekken nu wagenwijd openstaan.

We wandelen rustig door de mooi aangelegde tuinen met slingerpaden, langs het hoofdgebouw en lunchen op een bankje bij het hertenkamp. Het blijft een bijzondere omgeving waarin veel mensen zich anders gedragen dan we gewend zijn. Heel vriendelijk, maar vaak zonder de gene en remmingen die wij in ons dagelijks leven wel ervaren.

Ondertussen heb ik wat last van mijn knie, ik heb me waarschijnlijk ergens verstapt. Het is niet erg, wel vervelend. Het stuk naar Schipborg wil ik toch afmaken vandaag, maar het plan om er nog een stukje aan te plakken laten we varen. We lopen onder de weg door naar Schipborg om meteen na het viaduct naar rechts af te slaan. Schipborg, een klein dorpje vlakbij Zuidlaren, was voor 1600 bekend onder de naam Borck, hetgeen verwarring met het latere Westerbork opleverde. Vanaf 1600 heette de plaats een tijdlang Genneborck (genne = gindse), maar vanaf de 17e eeuw is de naam Schipbork of Schipborg in omloop. Borg of bork betekent boom, misschien een berk? De reden van het toevoegen van het voorvoegsel ‘schip’ is waarschijnlijk omdat het dorp, in tegenstelling tot Westerbork, bereikbaar was per schip. Er zijn ook mensen die schip zien als een meervoud van het Friese skêp ‘schaap’, maar dat lijkt onwaarschijnlijk aangezien het dorp niet in Friesland ligt. Toch nog onverwachts doemt het terras van herberg de Drentsche Aa op aan de horizon en even later laat ik me voldaan zakken in een heerlijke stoel met zicht op de rivier (beek) die dit landschap bepaalt.
Ondertussen laat Berend Botje me nog niet los. Zullen we nog even door het centrum van Zuidlaren fietsen om meer te weten te komen over dit 19e eeuwse kinderliedje, want wie is nu toch Berend Botje? Er doen veel verhalen over hem de ronde. Sommige mensen beweren dat Berend Botje een boer uit Borger was. Hij voer over de Hunze naar de Zuidlaardermarkt, alwaar hij een vrouw (?) wilde kopen. Dat viel tegen, geen enkele vrouw wilde met hem mee. Hij ging daarop naar de kroeg om flink bier te drinken en werd zo dronken dat hij op weg naar huis in de Hunze viel en verdronk. Misschien is hij toen toch niet verdronken, maar stiekem naar Amerika vertrokken? Anderen geloven dat Berend Botje een visser was die op het wad bot (vis) wilde vangen en daarbij verdronk, waarop ‘zijn botten bij de botjes’ kwamen te liggen. Een enkeling bedacht dat Berend Botje mogelijk een bijnaam zou kunnen zijn voor Bommen Berend, de bisschop die in 1672 de stad Groningen met bommen bestookte. De meeste mensen geloven echter dat dit liedje gaat over Lodewijk Sigismund Gustaaf, Graaf van Heiden tot Laarwoud (1773-1850). Lodewijk werd geboren in Zuidlaren, reisde naar Amerika en later naar Rusland, waar hij in 1827 een belangrijke zeeslag won als baas van de Russische vloot. In 1832 keerde hij als held terug naar Zuidlaren, maar hij had het er niet meer naar zijn zin. Hij vertrok daarom naar Estland waar hij uiteindelijk ook is gestorven. ‘Nooit keert Berend Botje weerom.’ Klinkt logisch toch?