Vandaag willen we het eiland Stremoy verder ontdekken, we gaan op avontuur. Er zijn niet zo heel veel wegen op de Faeröer, toch er valt genoeg te zien onderweg.
We rijden eerst naar de westkust waar de plaatsjes Kvivík en Vestmanna liggen. Bij Vestmanna houdt de weg op. De naam Vestmanna suggereert dat hier vroeger “mannen uit het westen” woonden. Deze mannen waren Ierse monniken waarvan wordt aangenomen dat ze de eerste mensen zijn die zich meer dan 1000 jaar geleden op de Faeröer hebben gevestigd. Hier was en is de visserij de belangrijkste industrie, zowel op zee als op land. We zien veel viskweek stations; grote, aan elkaar vastgebonden, ronde ‘vijvers’ in het water die gebruikt worden voor het kweken van zalm. Omdat er steeds minder vis in de zee zit, zijn ze hier vis gaan kweken. De fjorden in Noord Europa zijn hiervoor een ideale plaats, het zeewater is er kalm, zuurstofrijk en het is hier beschut. De hele trein aan vijvertjes wordt vergezeld door een klein schip om de stand van zaken goed in de gaten te houden. Zo mag een zalm niet meer voedsel krijgen dat hij op kan. Stopt de zalm met eten dan stopt ook de toevoer van voedsel. Het hele proces van kuit tot volwassen zalm van 5 kg duurt ongeveer drie jaar. Vestmanna is echter het meest bekend vanwege de boottochten naar de wilde vogelkusten vol met grotten. Helaas voor ons zijn we voor het seizoen aan en is het weer te onstuimig om zo’n tocht te ondernemen. Hopelijk zullen we de befaamde papegaaiduiker nog ergens anders treffen?
In Kvivík werden in 1942 overblijfselen van andere vroege bewoners aangetroffen. Ze vonden hier, vlakbij de kerk en aan de oever van een riviertje, restanten van een zogenaamd ‘longhouse’ en een koeienstal uit de tijd van de Vikingen. Kenmerkend zijn de dikke muren bestaande uit stenen gecombineerd met klei. Van het huis lijkt het zuidelijkste deel te zijn weggespoeld. Toch wordt geschat dat het zo’n 21 meter lang en bijna 6 meter breed moet zijn geweest. Boven op de stenen vloer was een vloer van aarde opgeworpen met in het midden een vuurplaats van 7 meter lang. Hoeveel mensen zouden hier gewoond hebben? Van de koestal is nog maar weinig over. Deze stal is uniek omdat er, tot heden, op de Faeröer geen enkel ander dergelijk gebouw uit de Vikingtijd is ontdekt. We kunnen sommige afscheidingen, waartussen de koeien stonden, nog zien. Was hier inderdaad plaats voor 12 koeien? Dat waren dan beslist kleinere koeien dan die wij vandaag kennen!
Kvivík is verder een plaatsje als zo vele andere plaatsjes hier. Liggend in een vallei, beschut door de berghellingen en aan het water. In het plaatsje is geen winkel te vinden. Dat zien we vaker. Wel een kerk. Elk zichzelf respecterend dorpje heeft tenminste een kerk en…..een voetbalveld. Hoewel de weersomstandigheden vaak erbarmelijk zijn en er weinig te beleven valt, niet bepaald een voetbalwalhalla, trekt de nationale voetbalcompetitie hier toch behoorlijk wat buitenlanders aan. Een opstapje naar grotere clubs? ‘Het weer heeft hier een grote invloed op alles en kan heel extreem zijn’, vertelt de Nederlandse Ghanees Albert Adu in een interview in een sport magazine. ‘Tijdens mijn eerste seizoen werden regelmatig wedstrijden afgelast door slecht weer. Toch ging de wedstrijd regelmatig gewoon door als het eigenlijk veel te hard waaide. Eén keer waaide het zo hard, dat de bal steeds werd teruggeblazen naar de keeper als hij uittrapte. Ik wist niet wat ik meemaakte en dacht nog: wat als we zo een doelpunt tegen krijgen, dat kan toch niet? Mijn teamgenoten keken er niet van op, die hadden op die manier al vaker eigen doelpunten zien vallen.’ Als je hier kan spelen, kun je dat overal, denk ik. Onderweg ontmoeten we een Serviër die hier ooit terecht is gekomen als prof voetballer, maar het kennelijk niet heeft gemaakt. Hij vond het geweldig om met ons herinneringen op te halen aan Roda J.C., Feyenoord en natuurlijk aan zijn vriend Dušan Tadić die volgens hem op het veld een beest en buiten het veld een lammetje is.
We rijden terug naar het beginpunt van de Kollarflørđur waar de weg zich splitst en rijden langs de oostkant weer naar boven. Onze eerste stop aan die kant is Hvalvík (walvisbaai) gelegen in een kleine inham van de Sundini, het water wat de eilanden Stremoy en Eysturoy scheidt. In deze inham was ooit de komst en de vangst van walvissen de belangrijkste activiteit voor het hele eiland. De vangst van de eerste griend (een klein soort walvis) was vroeger een groot feest. Tot zo’n 150 jaar geleden kon het gebeuren dat iemand opeens heel hard riep: ‘Grindebud’, waarop iedereen het werk liet liggen en naar buiten liep. Het nieuws ging rond als een spreekwoordelijk en ook een letterlijk lopend vuurtje. Er werd een vuur aangestoken en iedereen die verderop het vuur zag, stak eveneens een vuur aan ten teken dat de boodschap begrepen was. Zo werd binnen de kortste keren het goede nieuws verspreid langs de hele kuststrook. Omdat de griend meestal in groepen zwemt, betekende de vangst niet alleen een overdadig maal op de dag zelf, maar ook voldoende voedsel voor een langere tijd. Alle reden tot blijdschap dus.
In dit dorpje staat ook de oudste houten kerk van de eilandengroep. Het is gebouwd van pijnboomhout gekocht van een gestrand schip in het nabije Saksun.

In Hvalvik houden we links aan en rijden we verder over de ‘boterbloem route’ (mooie route) naar Saksun, een zeer klein plaatsje, eigenlijk meer een verzameling huizen, wederom gelegen op het eindpunt van een weg. Van Saksun wordt gezegd dat het het mooiste dorpje is van de Faeröer. Het is namelijk één van de meest gefotografeerde plekken in de archipel. Het dorpje bestaat uit een handjevol huisjes met traditionele grasdaken en het omringende landschap is minstens zo iconisch.

Saksun ligt ingesloten tussen grillige bergtoppen en er is slechts één kronkelende weg die het met de buitenwereld verbindt. De ligging wordt daarom beschreven als een natuurlijk amfitheater. Het ademt haast een extreme soberheid uit. Een klein wit kerkje ligt prachtig in het omringende landschap. Het grasdak gaat bijna naadloos over in het gras van de berghellingen, al is alles nu bedekt met een laagje sneeuw. Ik blijf me eraan vergapen. Grappig detail is dat dit kerkje ooit gebouwd is in Tjørnuvik (onze volgende bestemming) en in 1858 over de bergen naar hier is gebracht. Het waarom van deze verhuizing wordt er niet bij vermeld.
Verrassend genoeg trekt een huisje onderaan de heuvel de meeste aandacht. De bewoners kunnen geen fotograaf meer zien. Wij besluiten hen dan ook maar met rust te laten, er is tenslotte genoeg te zien en te bewonderen.
Weer terug in Hvalvík nemen we nu de rechter weg langs het water richting Tjørnuvík. Onderweg rijden we langs de Fossá, de grootste waterval op de eilanden. De naam betekent in de lokale taal: ‘rivier met watervallen’. De naam dekt de lading, want deze waterval stort via twee niveaus ruim 140 meter naar beneden. Hoewel het moeilijk is om het geheel van onderaf gezien goed vast te leggen, hebben we het zeker geprobeerd. Om de waterval nog beter in haar volle glorie te zien, hebben we zelfs even een kort uitstapje over de brug naar het buureiland gemaakt.
Aan het einde van de weg ligt Tjørnuvík, een plaatsje wat vaak wordt aangedaan door zeezeilers en wat ook zeer geliefd is door surfers. Ook hier liggen hoge bergen rondom. Vanuit het dorp, vanaf het zwarte strand, heb je goed zicht op twee pieken in de zee: Risin en Kellingin oftewel de reus en de heks. Een legende verhaalt dat een hoofdman uit IJsland een reus en zijn vrouw, een heks, naar de Faeröer stuurde om de eilanden te stelen en terug naar IJsland te brengen omdat hij was zo jaloers was op de schoonheid van de Faeröer. Het stel besloot een touw om één van de bergen te binden opdat ze de eilanden terug konden slepen. Hun inspanningen waren niet erg succesvol omdat de berg in kwestie doormidden ‘scheurde’. Het stel werd daarna steeds vastbeslotener, deze klus moest lukken. De reus en de heks wisten dat ze zich moesten verstoppen voordat de zon opkwam. Ze waren echter zo in de ban van hun werkzaamheden dat ze toch verrast werden door de opkomende zon. De eerste stralen veranderden hen in steen. Volgens de legende staan de pieken westwaarts, verlangend kijkend over de zee naar hun thuisland. Of dat werkelijk zo is kunnen wij van onze plek niet zien. De beide pilaren zijn zo’n kleine 80 meter hoog. Zie je ze als kleine punten in het water naast de torenhoge rotsen rondom, dan krijg je echt een gevoel van de grootte, de onherbergzaamheid en de verlatenheid rondom.


Het is langzamerhand tijd om terug te rijden naar Tórshavn. Het weer wordt slechter, het begint weer te sneeuwen en de wegen lijken glad en glibberig.
In de hoofdstad lopen we nog eens door Tinganes, de historische lokatie van de Faeröerse regering. Tinganes betekent ook ‘parlement punt’ in de lokale taal. Het parlement kwam hier voor het eerst bijeen in de Vikingtijdperken toen Noorse kolonisten hun Ting (parlement) hier plaatsten in 825. Daarmee is het één van de oudste parlementaire ontmoetingsplaatsen ter wereld. In die tijd vond de ontmoeting waarschijnlijk plaats op de rotsen van het schiereiland.
Het gebouw wat nu op het uiterste punt van het kleine schiereiland staat, ‘Skansapakkhusið’, is momenteel het hoofdgebouw van de regering. De kleine hoofdstraat heet Gongin en herbergt de oudste delen van de stad. Veel van de huizen op Tinganes zijn gebouwd in de 16e en 17e eeuw en zijn, als de typerende rode houten huizen, nog steeds in gebruik.
Vlakbij in de haven vinden we een gezellig restaurant, the Tarv, waar we de dag goed af kunnen sluiten met gegrilde lokale zalm en een goed glas Föroya Bjór (letterlijk ‘Faeröers bier’). Hiermee sluiten we onze avonturen op Stremoy (voorlopig) af. Morgen naar Vágar ten westen van Streymoy en daarna vertrekken we naar Runavik op het buureiland Eysturoy, ten oosten van ons.