We zijn een paar dagen geleden verhuisd naar Eysturoy, het tweede grotere eiland. Doordat het met zowel een brug als een tunnel (sinds 2020) gemakkelijk te bereiken is, voelt het bijna of Streymoy en Eysturoy samen één groot eiland vormen. De naam Eysturoy betekent ‘oost eiland’ waarmee het waarschijnlijk is dat de eerste bewoners vanuit het westen (= Streymoy) kwamen.

De grillige smalle delen van dit eiland zijn een voorbode van de nog kleinere en nog smallere eilanden verder naar het oosten. De meeste bewoning vind je in het zuiden waar ook de 3e grote plaats van het land, tevens onze thuishaven op dit moment, Runavik ligt.
Het zuidelijk deel van het eiland wordt bijna doormidden gesneden door een groot fjord; het Skálafjørđur. Aan de noordkant dringt het Funningsfjørđur diep het land binnen waardoor het bijna lijkt of het eiland bestaat uit twee helften die in het midden bij elkaar gehouden worden. Veel kustlijn dus, dus ook meer wegen?
De kustlijn van het hele land is ruim 1100 meter lang. Langs de kust wonen, zoals we al ontdekt hebben, de meeste mensen en vinden de meeste activiteiten plaats. Wegen zijn beperkt aanwezig en dan vooral alleen aan de kust of korte stukken landinwaarts. We proberen op elk eiland wat we bezoeken het hele wegennet met de auto te verkennen, waarbij we ons telkens weer verkijken op de afstanden. Alles is echt dichtbij! Dat klopt ook wel. De afstand van noord naar zuid is (maar) 118 km, die van oost naar west nog geen 80 km. De tunnels en bruggen die veel eilanden met elkaar verbinden, maken dat het reizen behoorlijk vlot verloopt.
Alleen het reizen naar eilanden slechts bereikbaar per boot, vragen planning en tijd. Ook hierbij speelt het feit dat het toeristenseizoen nog niet is begonnen een rol. Het zijn vaak kleine ferry’s, waar maximaal 12 auto’s op mee kunnen varen. Lokale mensen van de afgelegen eilanden maken hier ook gebruik van om naar hun werk of huis te gaan. Met andere woorden, vol is vol. Heb je echt je zinnen gezet op een dag en een tijd, dan moet je ruim voor de afvaart aanwezig zijn (minimaal een uur voordien) om zeker te zijn van een plaatsje. Maar goed dat is voor later zorg, vanuit Eysturoy zijn er geen verbindingen naar verder weg gelegen eilanden. We zijn aangewezen op de auto en onze benen!
Volgens onze gegevens moet het noorden van het eiland het mooist zijn, waar plaatsjes liggen als Eiđi, Gjógv aan de westkant en dorpjes als Elduvík, Oyndarfjørđur en Fuglafjørđur aan de oostkant van de Funningsfjørđur. De hele noordelijke omgeving wordt lyrisch beschreven: ‘hier torenen drie majestueuze bergen, waaronder de hoogste berg Slaettaratindur (882 meter), hoog boven kleine dorpjes uit. Ze vormen een imposante achtergrond voor deze vredige en afgelegen hoek van het eiland’. We gaan het zien!
We beginnen in Gjógv (spreek uit als ‘dyeggv’ of iets wat daarbij in de buurt komt) wat letterlijk ‘rotskloof’ betekent. De naam is ontleend aan de 200 meter met zeewater gevulde rotskloof die vanaf het dorp naar de zee leidt, waarin het haventje ligt. Via een houten trap kun je steil naar beneden om in je boot te stappen.
Het lijkt een heel avontuur, maar voor de dorpelingen is deze kloof een uitkomst, zeker als de wind pal op de kust staat. Mocht de wind ongunstig staan dan worden de (roei)boten in de haven langs de kant uit het water getakeld om te voorkomen dat ze kapot slaan op de rotsen. Ooit telde Gjógv 13 vissersschepen en leefde de bevolking vooral van de visvangst en de verkoop van gedroogde en gezouten vis; klippfiskur. We zijn onderweg al verschillende keren constructies tegengekomen waarop vis gedroogd kan worden. De Deense koning Frederik en zijn vrouw Mary brachten in 2005 een bezoek aan het dorp. Twee ouderen uit het dorp bedachten dat er een bankje geplaatst moest worden met uitzicht op de kloof en de daarachter liggende zee. Het bankje werd ‘Mary’s bank’ genoemd en staat er nu nog steeds. Op de parkeerplaats ontmoeten we een Faeröer die een paar Zweedse vrienden rondleidt. Hij vertelt enthousiast over de mooie omgeving, de kans om papegaaiduikers te zien (het is nu hun paartijd) en een leuk klein restaurantje waar je warme ‘kaffi’ kunt halen. Klinkt goed, temeer daar de meeste restaurantjes nog gesloten zijn.
Het dorpje ligt prachtig. Je kunt vanaf hier alleen verder over het water. Helaas voor ons is het restaurantje voor de winter gesloten en hebben we geen papegaaiduiker kunnen ontdekken. Wel veel meeuwen die hoog in de bergen op platte stukjes nestelen. Je kunt achter het dorp de berg opwandelen om boven over de toppen naar de kliffen te lopen. Daar heb je vast een geweldig uitzicht, maar het weer is nat, guur en koud en wij hebben eigenlijk meer behoefte aan iets warms.
Naar Eiđi dan maar in de hoop een benzinestation te vinden waar vaak een koffiebarretje aan vast zit. In Eiđi moeten we echter, bij gebrek aan beter, genoegen nemen met wat crackers en kaas uit de supermarkt, waar ze gelukkig ook warme koffie verkopen. Ondertussen laat de zon zich een klein beetje zien en zo kunnen we met een beetje improvisatie genieten van onze eenvoudige lunch in de buitenlucht!

Tussen Gjógv en Eiđi loopt hoog door de bergen weer een boterbloem route. Ergens op deze route moet de mogelijkheid zijn om de hoogste berg, de Slaettaratindur, te beklimmen. Hoewel het een uitdagende klim is, is het pad makkelijk te vinden……….ware het niet dat de weg ernaartoe heel glad en smal is. Het heeft gewoon veel gesneeuwd en op deze smalle weggetjes wordt geen sneeuw geschoven of gestrooid. Het weer zit ons niet mee! De top van de berg schijnt trouwens vlak te zijn, de naam betekent ook ‘platte top’ en volgens de Faeröers is het vlak groot genoeg om te dansen. Dansen lijkt mij niet nodig, maar een vlak oppervlak om goed rond te kijken is uiteraard niet te versmaden. Wie weet lukt het later?
We rijden terug naar het plaatsje Funningsfjørđur aan het beginpunt van het gelijknamige fjord en gaan vandaar uit langs de andere kant van het fjord weer omhoog naar de dorpjes aan de oostkant van het eiland. Je moet hier vooral genieten van de schoonheid en de ongereptheid van de natuur terwijl je tegelijkertijd moet bedenken welke invloed het isolement en de hardheid van het bestaan in de verlatenheid en de kleinschaligheid om je heen, zal hebben. Dit lijkt me niet altijd een gemakkelijke wereld om in te wonen, werken en leven. Misschien zien wij niet alles. De maatschappij is hier veelal naar binnen gericht. Aan de buitenkant van de huizen kun je vaak niet aflezen om wat voor soort huis het gaat. Een winkel ziet er bijna net zo uit als een ziekenhuis of een klein supermarktje. Je moet echt goed opletten, de details geven ons (soms) duidelijkheid. Daarentegen is Rose van Rose Café in Ljósá een uitzondering. Deze Ethiopische (getrouwd met een local) timmert aan de weg. Haar kleine cafe is goed te vinden middels borden langs de kant van de weg. Zij houdt van drukte om zich heen, volgens haar zijn de mensen hier een beetje ingeslapen. ‘Er is toch meer in het leven dan werken, eten en slapen’, zegt ze tegen ons terwijl zij smakelijk vertelt over haar ervaringen met de Faeröerse gemeenschap. Heerlijk zo’n plekje, want eerlijk gezegd missen we dat wel een beetje onderweg.

Elduvik is een klein, wat verscholen en kleurig dorpje waar we onze eerste stokvis zien. De vissen hangen aan een lijn onder een afdakje te drogen. Eveneens een beetje verstopt staat een bijzonder kunstwerk. Een beeld wat de diepe onderwaterwereld uitbeeldt met helemaal bovenop de golven de mens in een kleine boot op de woelige golven. In het water zie je naast verschillende vissen ook een zeemeerman. Hier op de eilanden worden veel van de oude verhalen (mythen en legenden) vaak van mond tot mond doorgegeven. Veel verhalen gaan over gebeurtenissen uit het verleden. Ze maken onderdeel uit van de cultuur.
In Oyndarfjørđur gaan we op zoek naar de ‘rinkusteinar’, de bewegende rotsen. Ze zijn, ondanks het bord, wat lastig te vinden, maar eenmaal beneden zien we twee grote rotsen in het water vlakbij de kust, waarvan eentje aan een ketting ligt. Deze rotsen zijn onverklaarbaar in beweging bij eb en vloed. Eigenlijk zie je het niet eens goed met het blote oog. Je moet vooral goed op de ketting letten en dan zie je inderdaad dat de rots zachtjes heen en weer beweegt. Is er ooit iemand op die rots gesprongen en heeft hij de beweging toen gevoeld? Hoe kom je hier anders achter?
Een volgende plaats in de buurt, Fuglafjørđur, is weer iets groter. Hier vinden we een toerist informatie kantoortje met een enorm vriendelijke jonge vrouw. Zij verzucht dat we niet echt in het goede seizoen zijn gekomen omdat veel attracties gesloten zijn tot half mei. Ze gaat eens rondbellen voor ons, maar moet concluderen dat veel mensen niet eens de telefoon beantwoorden. Ze raad ons Leirvík aan, meer richting zuiden, waar Vikingresten te vinden zijn en misschien hebben we geluk in Norđragøta. Daar ligt Blásastova, een oude boerderij van een gedistingeerde boerenfamilie uit de 19e eeuw. Dat spreekt aan!

Het huis is open, maar er is niemand aanwezig. Op straat vragen we een voorbijganger om raad die ons doorverwijst naar de leraar en tevens museumbeheerder van het dorp. ‘Maar’, zegt hij, ‘mocht hij niet thuis zijn, dan mag je vast wel naar binnen als het open is.’ De leraar is niet thuis, we proberen hem tevergeefs te bellen en besluiten dan maar de stoute schoenen aan te trekken. Het is wel een ervaring. We stappen in een andere wereld. We komen binnen in de keuken, het hart van de boerderij. Vroeger woonden hier 15 mensen. In die tijd waren de grootste angsten mazelen of andere infectie ziekten en stormen, vooral als de mannen op zee waren voor de visvangst.
Een belangrijk punt dat dit een goedlopend huishouden was, is het feit dat de priester kwam logeren. In die tijd had niet elke kerk een eigen priester (er waren er niet genoeg), dus de priester reisde langs diverse kerken om zijn preken te geven. De kamer van de priester was voor hem alleen, niemand anders mocht deze ruimte gebruiken. Weer buiten krijg ik alsnog een telefoontje van de leraar. Hij is stomverbaasd dat zijn museum zomaar open is. Normaal gesproken is er een rondleiding op afspraak. Hij concludeert gelaten dat het is zoals het is. Of we deur wel goed achter ons in het slot willen trekken? Deze keer hebben we geluk gehad, dit was te leuk om te missen.
In Leirvík tenslotte vinden we de Viking resten gewoon naast het pompstation. Archeologische opgravingen hebben hier de boerderij Toftanes blootgelegd. De boerderij bestond ooit uit 4 gebouwen. Het grootste is een ‘langhus’ van 21 meter met dubbele muren en een dak van berkentakken en turf. Van dit lange huis was de ene helft voor de mensen en de andere helft voor de dieren. Daarnaast zijn er een ‘vuurhuis’, een voorraadkamer en een zogenaamd ‘uithuis’ waarschijnlijk voor de opslag van turf opgegraven.

Al met al hebben we weer veel gezien en beleefd de afgelopen dagen. Het zijn de kleine verrassingen en de ontmoetingen die onze ervaringen een extra tintje geven. Het is tijd voor onze laatste stop. Morgen vertrekken we naar de noordelijke eilanden.