Drenthepad: kaarten 33 & 34
Struinen is ‘rondsnuffelen om te zien of je iets kunt vinden’. Op struinpaden kun je dat letterijk doen. Je loopt dan buiten de gebaande wegen en er zijn geen aanduidingen van een route waardoor je zelf je eigen weg kunt vinden. Een uitdaging op zich. Voor ons ligt het toch anders, want wij volgen wel de ons inmiddels zo bekende geel-rode strepen, de tekens waarmee de weg voor ons is uitgezet. Struinen betekent echter ook ‘het spoor volgen’. Kijk daarmee zijn we er. We voelen ons soms net spoorzoekers en het gebeurt regelmatig dat we even het spoor bijster zijn. Het draagt allemaal bij aan het avontuur. Ik lees dat struinen kan bestaan uit een zoektocht naar het verleden, als het ware een tijdreis te voet, waarbij je zoekt naar sporen van tijden die zijn verdwenen. Het lijkt erop dat we vandaag naar zulke sporen gaan zoeken.

We starten in Anloo en lopen langs akkers vol mais richting de boswachterij van het dorp, plaatselijk beter bekend als het Evertsbos. De boswachterij behoorde vroeger tot het landgoed Terborgh wat wordt beschreven als één van de mooiste landgoederen van Drenthe. Er wordt in de beschrijving verder niets gezegd over een (vroegere) burcht, borg of havezate. Wel wordt er gesteld dat een wandeling door dit gebied van rond de 160 ha een aaneenschakeling is van ‘hoogtepunten van de Drentse landschapsgeschiedenis, ‘ingekleurd’ met sporen van prehistorische bewoning, bijzondere plekken uit WOII, een prachtig Pinetum en een bijzondere begraafplaats voor urnen’.
De dorpelingen noemden dit gebied het Evertsbos, naar de familie Everts, de eigenaren van het landgoed. In 1914 werd het eerste bos geplant op grond die de familie stukje bij beetje had aangekocht. Het Evertsbos kenmerkt zich nu, ruim honderd jaar later, door een grote variatie in begroeiing en aanplanting. Er zijn lanen en houtsingels aangelegd, waartussen gemengd bos groeit. Everts liet het bos aanleggen omdat hij – naar eigen zeggen – als houtimporteur veel bomen had laten sneuvelen en hij wilde hiermee bomen aan de natuur teruggeven. In de boswachterij zijn in de loop der tijd een aantal uitheemse bomen aangeplant, zoals de mammoetbomen of reuzensequoia. Deze altijd groene naaldboom wordt gekenmerkt door een roodbruine stam met een zachte dikke bast, die wel 50 tot 60 cm dik kan worden. We zien deze stammen wel, ze vallen op door hun uiterlijk, maar we realiseren ons pas veel later welke bomen we hier nu eigenlijk gezien hebben. Ik had, met de kennis van nu, beslist nog eens beter gekeken. De oudst levende bomen van deze ‘sequoiadendron giganteum’ zijn naar schatting tussen de 2000 en 3000 jaar oud en tussen de 50 tot 80 meter hoog. Haast onvoorstelbaar! Ter vergelijking: de bomen hier zijn veel jonger en (nog maar) rond de dertig meter hoog. De grootste mammoetboom heeft zelfs een naam. De ‘General Sherman Tree’ in het Sequoia National Park in Californië, heeft een hoogte van ruim 83 m, een omtrek van 31 m bij de bodem en 26 m op borsthoogte en een vermoedelijke ouderdom van 2300 tot 2700 jaar. Wat kun je daar nu nog op zeggen?
Volgens onze gegevens bevat het Evertsbos veel historische sporen uit allerlei tijden, waaronder enkele grafheuvels en een hunebed met de prozaïsche naam D11. Bordjes onderweg wijzen de weg naar een oorlogsmonument. Wij laten het links liggen, maar het verhaal vertelt dat zich tijdens WOII een hol met onderduikers op het landgoed bevond. Van de acht onderduikers werden er in september 1944 drie gevangen genomen en in Westerbork ter dood gebracht. Later, kort voor de bevrijding, werden op deze plaats tien verzetsstrijders uit Groningen geëxecuteerd. Het gedenkteken werd in de eerste plaats voor deze tien mensen opgericht, later zijn de drie in Westerbork omgebrachte onderduikers toegevoegd.

We zien inderdaad vele grafheuvels onderweg, waardoor we denken dat dit gebied wel dichtbevolkt moet zijn geweest. De zon schijnt bij vlagen prachtig door de bomen en laat ons haast sprookjesachtige taferelen zien. Het is inderdaad waar dat de ‘verloren tijd’ veel meer aanwezig is dan je je realiseert, tenminste …. als je er oog voor hebt.

De familie Everts nam ook het initiatief tot de aanleg van een naaldbomen tuin omdat Everhard Everts, door zijn zakenreizen naar Scandinavië en Noord Amerika, gefascineerd raakte door de naaldbomen die hij onderweg zag. Het Pinetum Ter Borgh (1953) kent maar liefst 500 verschillende coniferen. Het ziet er indrukwekkend uit met coniferen in alle vormen en maten, maar tegelijkertijd lijkt het alsof veel planten het moeilijk hebben. Eist de droogte van voorgaande jaren nu haar tol of is dit gewoon een momentopname? Aanvankelijk was het pinetum zo’n kleine 2 ha groot en werd er van de meeste bomen of struiken slechts één exemplaar geplant. In 1993 werd een gedenksteen bij de ingang geplant in de vorm van een gespleten zwerfkei met de namen van Everhard Everts en zijn drie zusters.

Vlakbij deze coniferen tuin, op een open plek midden in het bos, ligt hunebed D11. Wanneer ik informatie over dit hunebed op zoek, staat er: ‘dit is een tamelijk ‘gewoon’ hunebed, het is niet erg groot, niet erg klein, heeft geen speciale kenmerken maar is gelukkig ook niet erg beschadigd.’ ‘Hoe kleiner de verwachting, hoe groter de vervulling’, een uitspraak van de aforist Erwin Koch (1932-), is hier zeker voor ons van toepassing. Hunebed D11 ligt namelijk prachtig, haast wat verscholen, temidden van hoge bomen in een spel van licht en donker. Vier dekstenen rusten op tien zij- en twee sluitstenen. Helaas ontbreekt de vijfde deksteen, maar voor de rest is het negen meter lange hunebed intact. Misschien dat andere hunebedden nog indrukwekkender zijn, maar deze mag er, wat ons betreft, zeker zijn.

Al meer dan 12.000 jaar wonen en werken er mensen op de Hondsrug, want daar heeft onze tocht ons ondertussen gebracht. Steeds zochten de mensen de beste plek om hun overledenen te gedenken. In de Nieuwe Steentijd bouwden ze hier hunebedden, in de Late Steentijd grafheuvels of tumuli en tijdens de Late Bronstijd legden ze urnenvelden aan. Het was gebruikelijk de urnen in de grond, onder kleine heuveltjes, te plaatsen, omringd door een kringgreppel. Dit gebruik vindt eigenlijk nog steeds plaats op de ‘bijzondere begraafplaats voor urnen’, waarmee de oude grafcultuur een sprong in de toekomst heeft gemaakt. Om de Amerikaanse schrijver Brad Herzog te citeren: ‘eerbied voor het verleden is belangrijk, maar ontzag voor de toekomst ook.’ We treffen een mooie open plek omgeven door ruisende beuken aan. De bodem is bedekt met een laag bladeren en lijkt op strategische plaatsen te zijn voorzien van dikke stenen. Het geheel straalt iets sereen, iets rustgevend uit. Een boog vormt de ingang waarop de tekst ‘een reis van het verre verleden via het heden naar de eeuwigheid’ is te lezen. Eenmaal op het terrein ontwaren we opeens diverse spades, of in ieder geval de stelen daarvan, die in de grond zijn gestoken. Ze markeren de tumuli van dit urnenveld. De tumuli liggen ruim geplaatst en zijn gemarkeerd met gletsjerstenen van de Hondsrug. Hoe bijzonder is dit? Een terrein gekenmerkt door natuurschoon en stilte, ver weg van bebouwing en autowegen en helemaal gewijd aan het herdenken. Al deze elementen of ‘sporen van verleden tijden’ geven ons beslist het gevoel van een reis in de tijd.

Terug in het heden zijn we aangekomen bij de N34. We gaan verder aan de andere kant van deze drukke verkeersweg richting Gieten. Gieten ligt aan de kruising van de rijkswegen N33 en N34, beide belangrijke middeleeuwse routes. Deze beide wegen behoorden tot de eerste in Drenthe die in de 19e eeuw werden verhard en zijn van groot belang geweest voor de ontwikkeling van het gebied. Op de kaart lijkt dit vervolg een wat ‘recht toe, recht aan’ wandeling te worden, voornamelijk door of langs weilanden. Niets is minder waar. Zo zie je maar dat je niet alles op uiterlijk alleen moet beoordelen. We lopen grotendeels over de Oude Groningerweg, een vroegere belangrijke handelsroute tussen Groningen en Coevorden. In de late Middeleeuwen bestond het ons omringende landschap uit eindeloze heide en zandruggen. Etenswaren als kaas, traan, boter en stokvis werden met paard en wagen vanuit Groningen naar Coevorden en de Duitse handelsplaatsen vervoerd en andersom kwamen zandsteen, hout, rogge, wol, canvas en andere handel naar Groningen.


De hele weg werd en wordt nog steeds bepaald door kilometerslange zandruggen zoals de Hondsrug. Op weg naar het Zwanemeerbos lopen we opeens over een stuk overgebleven heide. Weliswaar geen ‘eindeloze heide’, maar zeker wijds en uitnodigend als rustpunt om er nog even langer van te kunnen genieten. Dat meerdere mensen er zo over denken, blijkt wel uit de hoogte van het strategisch geplaatste bankje. De grond eronder is helemaal uitgesleten (of weggespoeld?), waardoor ik me een beetje als Klein Duimpje in het land der reuzen voel. We nemen onze tijd en nemen alles om ons heen goed op, want dat ‘verbreedt’ immers je wereld en geeft je ervaringen waar je nog vaak over kunt praten. Psychologen zijn het erover eens dat ervaringen je veel gelukkiger maken dan materiële zaken, reden genoeg om er zo vaak als je kunt op uit te gaan!
De weg loopt verder dwars door het Zwanemeerbos bij Gieten, een natuurgebied wat bestaat uit een zogenaamd ‘eikenhakhout complex’. In het verleden werd het grondgebied van Drentse dorpen verdeeld in ‘marken’, gezamenlijke grondgebieden van de boeren om hun boerenbedrijven te kunnen laten voortbestaan. Het ging daarbij om veen, dat brandstof leverde, om bos, voor de levering van bouwmaterialen en brandstof, om heide, waar de schapen graasden en om de weide en hooilanden langs de riviertjes. De scheiding tussen de marken was exact bepaald en met twee stenen op elkaar gemarkeerd. Hieruit stamt nog ons spreekwoord “de onderste steen boven”, als we iets heel precies willen weten.
In het Zwanemeerbos bevindt zich nog altijd de wal die de scheiding tussen de marken van Gieten en Eext aangaf. Naast een mooie natuur en vele wandelpaden bevinden zich ook hier allerlei sporen uit het verleden, waaronder 26 grafheuvels. Uit onderzoek is gebleken dat deze grafheuvels hoofdzakelijk uit de ijzertijd (tussen 800 v. Chr. en het begin van de jaartelling) stammen. De meeste heuvels zijn ‘brandheuvels’, d.w.z. dat de kern bestaat uit de houtskool van een crematie met soms wat resten van aardewerk.

In het bosgebied ligt ook het Zwanemeer, een waterplas ontstaan na de zandwinning in het gebied. Het meer is laaggelegen tussen vrij steile, beboste oevers. Prachtig plekje! Al die sporen uit het verleden leveren verrassende ontdekkingen op die vragen om de verhalen te ontrafelen die erbij horen.
De fam Everts waren. Steenfbrikanten uit Veendam
LikeLike
Kijk, dat is leuk, weer een extra weetje. Dank je wel.
LikeLike